Stijn Pannekoek 472492
Openbare Financiën – Fiscaal Recht - 2021
Probleem 1: Overheidsingrijpen en marktwerking
Bronnen: hoofdstuk 1 en 4, de Kam & hoofdstuk 1, 2, 7 en 11, Gruber.
1 Redenen voor en tegen overheidsingrijpen
Bij sommige goederen moet de overheid ingrijpen. Dit is zeker het geval bij collectieve goederen.
Voor individuele goederen geldt dat het (concurrerende) marktevenwicht de meest efficiënte
uitkomst is voor de maatschappij. Toch moet de overheid soms ingrijpen bij deze goederen, omdat
het prijsmechanisme lang niet altijd de optimale uitkomst oplevert.
Het overheidsingrijpen in de economie kan 3 functies hebben:
1. Stabilisatiefunctie
2. Allocatiefunctie
3. Verdelingsfunctie
Ook heeft de overheid nog een extra motief voor het ingrijpen in de economie:
4. Paternalisme
1.1 Functies overheidsbemoeienis
1. Stabilisatiefunctie
Met de stabilisatiefunctie probeert de overheid schommelingen in het niveau
van de economische bedrijvigheid (de conjunctuurgolf) te dempen. Het draait
hierbij om het streven naar een evenwichtige macro-economische ontwikkeling. De economie heeft
perioden waarbij sprake is van hoogconjunctuur en laagconjunctuur. Een conjunctuurgolf ontstaat
doordat de vraag naar goederen en diensten afwisselend harder en minder hard groeit dan
overeenkomt met een productiegroei die past bij behoud van evenwicht op markten voor goederen
en arbeid. In tijden van een laagconjunctuur kan de overheid de bestedingen stimuleren door haar
eigen uitgaven op te voeren of door de belastingen te verlagen (=anticyclisch beleid). Bij
hoogconjunctuur kan de overheid tijdelijk haar uitgaven verlagen of de belastingen verhogen
waardoor bestedingen zullen afnemen (=procyclisch beleid). Het is lastig om de precieze stand van
het conjunctuur te bepalen, dus meestal is dit beleid niet zo succesvol.
2. Allocatiefunctie
De allocatiefunctie houdt in dat de overheid invloed heeft op de nationale productiesamenstelling
en de manier waarop deze tot stand komt. Op markten voor productiefactoren kapitaal en arbeid en
op goederenmarkten komen prijzen tot stand onder invloed van vraag en aanbod.
Overheidsingrijpen kan voorkomen op het moment dat er onvrede bestaat over de uitkomst van dit
prijsmechanisme. De overheid kan dan proberen de uitkomsten van het prijsmechanisme te
corrigeren via haar uitgaven- en inkomstenbeleid. Zij heeft hiervoor verscheidene
beleidsinstrumenten:
1. Accijnzen: indien er te veel vraag is naar een goed.
2. Subsidie: indien er te weinig vraag is naar een goed.
3. (Import)heffingen: dit is een belasting, bijvoorbeeld op goederen die het land binnenkomen.
4. Regelgeving: door regelgeving kan een bepaald doel worden bereikt.
5. Voorlichting: het geven van voorlichting over bijvoorbeeld de risico’s van een bepaald product.
6. Nudging: ‘verborgen boodschappen’, hoe kan je ervoor zorgen dat de burgers bijvoorbeeld
denken aan het doen van hun aangifte.
, Stijn Pannekoek 472492
In sommige gevallen verzorgt de overheid de productie van gewenste goederen zelf (zoals bij politie
en defensie). In andere gevallen vindt de productie door derden plaats, maar bekostigd de overheid
de productie. Het kan ook voorkomen dat de overheid de productie van goederen en diensten
gedeeltelijk bekostigt in de vorm van een subsidie. Ook via wetgeving of belastingen stuurt de
overheid de allocatie. Zo zijn de productie en handel in harddrugs verboden en worden belastingen
gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Door de productie van een goed, zoals sigaretten, aan
belasting te onderwerpen wordt het voor de producent minder aantrekkelijk om te produceren.
Uitwerking allocatiefunctie – marktwerking en de invloed van de overheid op marktwerking
Het prijsmechanisme leidt in een ideale markteconomie tot een Pareto-efficiënte allocatie van
productiemiddelen. Hierbij kan niemand erop vooruitgaan, zonder dat iemand anders erop
achteruitgaat. Deze situatie staat ook wel bekend als een Pareto-optimum. In een ideale
markteconomie komt dus vanzelf een Pareto-optimum tot stand, maar in de praktijk voldoet de
markteconomie niet aan het ideaal. Door diverse marktimperfecties wordt het Pareto-optimum niet
bereikt, waardoor de overheid een reden heeft om in te grijpen op markten. Zulk overheidsingrijpen
heeft als doel de efficiëntie te vergroten, dus dichter in de buurt van een Pareto-optimum te komen.
Er zijn verschillende marktimperfecties denkbaar, dat een argument kan zijn voor
overheidsoptreden:
1. Monopolies/machtsposities: als producenten beschikken over marktmacht, zal er geen Pareto-
optimum komen. Zij zullen dan voor hun goederen en diensten hogere prijzen vragen. De
overheid kan dit voorkomen door maximum- en minimumprijzen vast te stellen.
2. Asymmetrische informatie: Pareto-efficiëntie veronderstelt dat de producent en consument
beide volledig geïnformeerd zijn. In de praktijk weet de ene marktpartij meer dan de andere
marktpartij. De overheid kan dit voorkomen door verplichte regels te stellen voor bijvoorbeeld
de houdbaarheidsdata op producten, dan weet elke partij evenveel.
3. Onevenredig hoge kosten: bij onevenredige hoge kosten bij distributie van goederen en diensten
via het prijsmechanisme kan de overheid besluiten de directe band tussen profijt en bijdrage te
doorbreken. Onevenredige hoge kosten kan het geval zijn bij gebruik van de weg; tolheffing zou
leiden tot extreem hoge inningskosten en lange files.
4. Externe effecten: er is sprake van een extern effect wanneer de consumptie of de productie van
de ene partij, kosten of baten meebrengt voor de andere partij die niet in de prijsvorming tot
uiting komt. De overheid kan dan invloed uitoefenen door het tegengaan van negatieve externe
effecten (bijvoorbeeld accijnzen op alcohol) en het stimuleren van positieve externe effecten
(subsidies voor het onderwijs).
5. Schaaleffecten: de productie en distributie van sommige individuele goederen (zoals elektriciteit
en spoorwegen) kunnen economisch alleen zinvol plaatsvinden in zeer grote eenheden. De
voortbrenging van deze goederen vergt omvangrijke investeringen (bijv. energiecentrales). In
zulke gevallen kan de overheid een lokaal, regionaal of nationaal monopolie scheppen. Via een
concessie geeft de overheid dan één ondernemer het recht exclusief het product te verzorgen.
6. Tekortkomingen in de verzekeringsmarkt: sommige risico’s, zoals geldontwaarding of
oorlogsschade, zijn onverzekerbaar. Onverzekerbare risico’s kunnen voor de overheid aanleiding
zijn om zelf een verzekering te organiseren. Een voorbeeld is de Werkloosheidswet.
, Stijn Pannekoek 472492
3. Verdelingsfunctie
De verdelingsfunctie houdt in dat de overheid invloed wil uitoefenen op een redelijke
inkomensverdeling (=sociale zekerheidsstelsel). Hiervoor bestaan een aantal instrumenten:
a. Belastingen: hierbij draait het om progressieve belastingtarieven. Huishoudens met hogere
inkomens dragen meer bij dan huishoudens met lagere inkomens.
b. Sociale uitkeringen: lagere inkomens kunnen bijvoorbeeld een uitkering krijgen of men door een
basis zorgverzekering rekening houden met ouderen.
Door bepaalde voorzieningen via haar budget te regelen, kan de overheid desgewenst rekening
houden met de draagkracht van de gebruikers. Bijvoorbeeld goederen die de overheid zonder eigen
bijdragen (bijv. basisonderwijs) of beneden de kostprijs (bijv. openbaar vervoer) beschikbaar maakt.
Ook via regelgeving kan de verdelingsfunctie worden toegepast: in Nederland hebben we een
wettelijk minimumloon. Werkgevers mogen hun werknemers niet minder dan het minimumloon
betalen.
1.2 Paternalisme.
Een ander motief voor overheidsbemoeienis met de productie van individuele goederen is dat
burgers het belang van bepaalde goederen onderschatten. Hierdoor bepaalt de overheid wat wel en
niet goed is voor de burgers. Het gebruik van een goed kan bijv. verplicht worden gesteld (zoals
leerplicht in het onderwijs, deelneming sociale verzekeringen) of gratis/tegen gereduceerde prijs
worden verstrekt (basisonderwijs, openbare bibliotheken). Omgekeerd wensen politici het gebruik
van bepaalde schadelijk goederen af te remmen. De consument wordt ontmoedigd zulke goederen
aan te schaffen door voorlichting, regulering, het opleggen van hoge heffingen of door de aanschaf
van bepaalde goederen te verbieden. Individuen zijn kortzichtig en hebben te weinig wilskracht om
hun goede voornemens uit te voeren, waardoor ingegrepen moet worden.
1.3 Goederen
Om na te gaan of overheidsingrijpen van belang kan zijn, dient ook gekeken te worden naar het soort
goed. Er zijn drie soorten goederen te onderscheiden:
1. Individuele goederen
2. Collectieve goederen
3. Gemengde goederen
Al deze goederen onderscheiden zich in 2 elementen:
a. Rivaliteit: hierbij draait het om de vraag of het gebruik van het goed door de ene persoon ten
koste gaat van het gebruik van de andere persoon? Als de ene het gebruikt, kan de ander het
niet gebruiken.
b. Exclusiviteit: hierbij draait het om de vraag of het goed te splitsen is in individuele te
verkopen eenheden. Doordat uitsluiting mogelijk is kan er voor het goed een individuele prijs
worden gevraagd. Denk aan prijsverschillen tussen de Albert Heijn en de Jumbo.
Individuele goederen
Individuele goederen kenmerken zich door het feit dat zij in de markt tot stand komen. De overheid
bemoeit zich hier dus niet mee. De prijs wordt bepaald door het prijsmechanisme (de samenhang
tussen vraag en aanbod). Deze goederen hebben rivaliteit. Het gebruik van een goed gaat ten koste
van het gebruik door een ander. Daarnaast kennen ze ook exclusiviteit. Het is mogelijk om individuen
uit te sluiten van gebruik en een aparte prijs te vragen.
, Stijn Pannekoek 472492
Collectieve goederen
Collectieve goederen zijn goederen of diensten die technisch niet te splitsen zijn in eenheden die op
de markt kunnen worden verkocht. Bij deze goederen grijpt de overheid altijd in. Voorbeelden zijn
straatverlichting, dijken, zuiver lucht etc. Zij hebben geen rivaliteit, aangezien het gebruik door de
één niet ten koste gaat van gebruik door een ander. Als jij gebruik maakt van het licht van die
straatlantaarn, gaat dit niet ten koste van een gebruik voor een ander. Ook is het niet exclusief.
Collectieve goederen staan iedereen ter beschikking, waarbij uitsluiting niet mogelijk is.
Gemengde goederen
Gemengde goederen zijn individuele goederen met collectieve kanten (Gruber: impure public
goods). Sommige goederen zijn namelijk wel exclusief, maar niet rivaliserend (bijv. een
museumbezoek). Je kan ook wel spreken van quasi-collectieve goederen, waarbij het gaat om
individuele goederen met overheidsbemoeienis. Denk bijv. aan de RET.
Bij deze goederen wordt ingegrepen in verband met het free riders probleem. Dit betekent dat men
gebruikt maakt van het goed of de dienst zonder ervoor te betalen. Men wil er niet voor betalen,
aangezien een ander dit wel doet of alleen indien zij er daadwerkelijk gebruik van maken, waardoor
een te laag aanbod ontstaat. Een oplossing hiervoor is de verplichte betaling. Je kan dit niet aan de
markt zelf overlaten.
Samenvattend:
Rivaliteit Exclusiviteit
Individuele goederen Ja Ja
Gemengde goederen Kan Kan
Collectieve goederen Nee Nee
1.4 Nadelen van overheidsingrijpen:
Tekortkomingen van overheidsingrijpen: Het is voor de overheid onmogelijk alle
marktimperfecties op te sporen, dus ze moet kiezen welke zij wil oplossen. Dit kan soms botsen
door uiteenlopende politieke opvattingen, want de overheid kan niet optreden als dictator.
Keuze van instrumenten: Het is niet altijd duidelijk welk beleidsinstrument een optimaal effect
heeft en toch moet een instrument worden gekozen. Selectie van optimale beleidsinstrumenten
kan problematisch zijn en er is te weinig inzicht betreffende de gevolgen.
Beleidsinconsistenties: De overheid streeft veel diverse doeleinden na, waardoor spanning
ontstaat. Hierdoor kunnen beleidsinconsistenties optreden, welke versterkt kunnen worden
doordat verschillende partijen verschillend over diverse doelstellingen kunnen denken.
Informatietekort: De overheid heeft beperkte informatie over de omvang en samenstelling van
overheidsvoorzieningen. Aangezien er geen prijsmechanisme is, valt er niet af te leiden wat de
consument wil. Hierdoor kunnen belanggroepen/lobbyisten een grote invloed op de
besluitvorming uitoefenen.
Overheid als monopolist: Als de overheid de enige producent is, kan de doelmatigheid en
doeltreffendheid verminderen door inefficiëntie door gebrek aan marktwerking. Hierdoor
produceert de overheid te veel of te weinig, en zij heeft hier geen zicht op.