Algemene economie OE3A
Hoofdstuk 1
- Mensen hebben altijd behoefte, maar de middelen zijn beperkt.
- Grondstoffen, machines en arbeid zijn middelen om goederen en diensten mee te
produceren.
- Dingen zijn schaars omdat ze geld kosten.
- Economisch handelen: het streven naar maximalen welvaart met behulp van
schaarste middelen.
- De economische wetenschap bestudeert het economisch handelen.
- Bedrijfseconomie: bestudeert economisch handelen op het niveau van de individuele
producent of consument.
- Algemene economie: bestudeert economisch handelen op het niveau van groepen,
producten en consumenten.
- Micro-economie: Markten. Vraag en aanbod bij prijsverandering.
- Meso-economie: Bedrijfstakken vergelijken.
- Macro-economie: Landen. Wat je in de krant leest.
- Internationale (monetaire) economie: Wereld. EU.
- Internationale economische betrekkingen: bestudeert de buitenlandse handel van
landen, internationale kapitaalstromen en monetaire betrekkingen tussen landen.
- Omgevingsfactoren die invloed uitoefenen op de resultaten van een onderneming
worden verdeeld in 3 categorieën:
Directe omgevingsfactoren. Bedrijven kunnen zelf invloed uitoefenen wat voor
hun handig uitpakt.
Indirecte omgevingsfactoren. Overheidsinvloed en media. Waar je wel invloed op
kunt uitvoeren, maar niet gelijk verandering brengt. Overheidsinvloed: milieu,
mededinging, arbeid
Culturele omgeving: publieke opinie, media
Technologie
Sociale omgeving
Macro omgevingsfactoren.
Hier kan je niets doen en
moet aan gehouden
worden. Wisselkoersen,
energieprijzen, rente.
, - De begrippen volume, prijs en waarde staan met elkaar in verband. (met
hoeveelheden) Waarde = prijs x volume. Of (met percentage) nominale verandering
= reële verandering + prijsstijging.
- Waardestijging van een variabele noemt met de nominale stijging.
- De volumeverandering noemt men de reële stijging van de variabele.
- Wanneer het niet x elkaar gaat maar :, wordt het niet plus maar min elkaar.
- Absolute en relatieve gegevens
Algemene economie werkt vaak met relatieve gegevens (procentuele veranderingen)
- Voorbeeld:
Waarde = volume x prijs
Loonsom = werkgelegenheid x loon per werknemer
10 miljoen euro = 100 x 100.000,-
werkgelegenheid: +1%
loon per werknemer: +2%
10,302miloen= 101 x 102.000,-
loonsom: +3,02% (= groei werkgelegenheid + stijging loon per werknemer in
procenten)
- Relatieve gegevens: nominaal en reëel
In een economie stijgt de productie met 2% en het prijsniveau met 3%
Volumestijging van de productie (=reële stijging) :2%
Waardestijging van de productie (=nominale stijging): 5%
- Voorbeeld
Loon per werknemer 4%
Stijging prijzen: 1%
Hoeveel bedraagt de reële stijging van het loon? 3%
- Loonsom: is zowel voor een individuele onderneming als voor de economie van een
heel land belangrijk. De loonsom kan toenemen door een toename van het loon per
werknemer of door een toename van de vraag naar arbeid.
- Looninkomen: is het product van het aantal werknemers en de loonsom per
werknemer.
Hoofdstuk 2
- Markt: plaats waar vraag en aanbod van een product elkaar ontmoeten.
- Markt veroorzaakt prijsvorming.
- Consumenten vergelijken prijzen zodat zij optimaal kunnen inkopen waar ze
behoefte aan hebben.
- Aantal werknemers:
Micro: 0 t/m 9
Klein: 10 t/m 49
Middelgroot: 50 t/m 249
Groot: vanaf 250
- Bedrijfstak: ondernemingen die dezelfde soort producten met gelijksoortige
productieprocessen maken.
, - In elke bedrijfstak zit concurrentie die probeert een zo groot mogelijk marktaandeel
te pakken.
- 4 verschillende sectoren:
Primaire sector: landbouw, bosbouw en visserij
Secundaire sector: delfstoffenwinning, industrie en bouw
Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (gericht op winst)
Quartaire sector: niet- commerciële dienstverlening (niet gericht op winst)
- Opeenvolgende bedrijfstakken, van oerproducent tot consument = bedrijfskolom.
- Elke bedrijfstak voegt waarde toe aan een product.
- Waardesysteem: Elke bedrijfstak in een bepaalde bedrijfskolom voegt waarde toe
aan de producten
- Waarden: zijn doelen voor het menselijk handelen
- Collectieve waarden: als grote groepen individuen in een samenleving bepaalde
waarden aanhangen
- Zedelijke waarden: hebben te maken met opvattingen over het menszijn
- Concurrentie: het proces van wedijver om de gunst van de afnemers
- Economische orde: het geheel van collectieve waarden, normen en instituties die het
economisch handelen bepalen
- Institutie: wet- en regelgeving en organisaties die het menselijk gedrag regelen
- Norm: richtlijn voor het gedrag
- Waarde: doelstellingen voor het gedrag
- Markt: het geheel van de betrekkingen tussen vragers en aanbieders inzake een
bepaald product
Hoofdstuk 3
- Er zijn twee verschillend behoefte:
Basisbehoefte: noodzakelijk om te kunnen blijven leven.
Overige behoefte: veiligheid, sociale relaties, waardering en zelfontplooiing
- Consumptiepatroon: de samenstelling van het consumptiepakket ter bevrediging van
de behoeften.
- Preferenties: consumentenvoorkeuren.
- Verschillende factoren beïnvloeden het consumentengedrag:
Leeftijdsgebonden
Opleidingsniveau
Lifestyle
Marketing: veroorzaken en sturen voorkeur veranderingen
Seizoenen en klimaat
Overheidsmaatregelen
- Productlevencyclus: de periode waarin een product verkocht wordt.
- Wanneer de prijs daalt is er vaak meer vraag naar een product. Wanneer de prijs
stijgt is er vaak minder vraag naar een product. Uitzondering basisbehoefte.
- Vraagfunctie: het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een
product.
- Vraagcurve: is de lijn die ontstaan in een grafiek als je twee dingen met elkaar
vergelijkt.
, - Substitutie-effect: de vermindering van product verkoop door een prijsverlaging van
een ander product.
Toenemen: er is dan sprake van een subtitutiegoed
Gelijk blijven: het is dan een indifferent goed
Afnemen: dan is het een complementair goed
- Inkomenseffect: de toename van de koopkracht door dat het inkomen gelijk blijft,
maar er prijsdaling van een product is.
- Elastische vraag: prijselasticiteit van de vraag kleiner dan -1. Als de prijs veel
verandert aan de hoeveelheid.
- Inelastische vraag: prijselasticiteit van de vraag tussen 0 en 1. Als de prijs niet veel
verandert aan de hoeveelheid.
- Relevante deel van de curve: het deel van de curve waar prijzen en hoeveelheden
tot stand komen
- Wanneer de procentuele verandering van de prijs (meer) hoger is dan de procentuele
verandering (minder) van de hoeveelheid zal de omzet procentueel hoger worden.
- Verschuiving van de vraagcurve kan komen door o.a. trend. Dit betekend dat de lijn
in de grafiek verplaats. Bijv. naar recht, de prijs blijf hetzelfde, maar de hoeveelheid
wordt groter.
- Omzetelasticiteit: is de procentuele verandering van de omzet als gevolg van de
procentuele verandering van de prijs.
- Kruiselingse prijselasticiteit: het verband tussen de afzet of omzet van een product
en de prijs van een ander product.
- Substitutiegoederen: wanneer er een positieve kruiselingse elasticiteit is zal de vraag
naar een goed toenemen als de prijs van een ander goed stijgt.
- Hoe hoger de kruiselingse elasticiteit, des te groter is de concurrentie op een markt.
- Complementaire goederen: wanneer er een negatieve kruiselingse elasticiteit is zal
de vraag naar een goed dalen als de prijs van een ander goed stijgt.
- Kruiselingse elasticiteit van 0: twee goederen zijn helemaal onafhankelijk van elkaar.
- Inkomenselasticiteit: meet de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid
als gevolg van een procentuele verandering van het inkomen.
- Inferieure goederen: wanneer er een negatieve inkomenselasticiteit is zal de
uitgaven aan het goed dalen als het inkomen stijgt.
- Levensstijl: min of meer samenhangende normen- en waardepatronen die invloed
uitoefenen op het (koop)gedrag van consumenten
- Overige behoeften: zijn gericht op veiligheid, sociale relaties, waardering en
zelfontplooiing