Literatuur GOP
1. Van boefje tot crimineel
Amsterdam - 40% van jeugdige veelplegers heeft LVB
Friesland – meer dan 30% van de veelplegers LVB
LVB vraagt een heel andere benadering dan jeugdcrimineeltjes met gemiddelde of hogere
intelligentie. Als LVB niet wordt (h)erkend, hebben straf- en hulptrajecten weinig zin.
Vroeg-signalering is belangrijk, LVB vaak te laat ontdekt bij veelplegers. Tijdig en goed
diagnosticeren kan schade aan betrokkene, gezin en samenleving voorkomen.
Bij veel veelplegers een LVB, maar ook sprake van sociale, emotionele of psychiatrische
problematiek.
Drie trajecten kunnen leiden tot ernstig crimineelgedrag: een traject dat begint met openlijk
probleemgedrag, heimelijk probleemgedrag of autoriteitsconflicten voor het 12e jaar.
Hoe eerder de gedragsproblemen beginnen, hoe groter de kans op ernstig niveau van
crimineel gedrag.
Adolescenten meer criminaliteit dan volwassen. Wanneer leeftijd toeneemt, neemt
delinquente gedrag af. Meeste delicten door adolescenten gepleegd in groepsverband.
Aantal delinquente vrienden is sterk voorspellende factor voor delinquent gedrag.
Eerste contact met de politie gemiddeld rond hun 13 e jaar.
40% van de veelplegers heeft een licht verstandelijke beperking
LVB wanneer IQ lager is dan 50-85 en beperkt sociale redzaamheid.
Jongeren met LVB extra kwetsbaar voor het ontwikkelen van crimineel gedrag omdat zij met
meer risicofactoren worden geconfronteerd en over minder beschermende factoren
beschikken dan andere jongeren. Twee belangrijke risicofactoren voor crimineel gedrag bij
LVB’ers zijn overvraging (LVB wordt niet of te weinig onderkend, LVB’ers worden te hoog
ingeschat) en vrije tijd (LVB’ers vaak weinig omhanden).
LVB-ers meer beïnvloedbaar en agressieve regel overtredende gedragsproblemen
Hoe eerder een LVB wordt herkend, hoe minder een kind vastloopt in zijn ontwikkeling.
Profiel jeugdige veelpleger: gaat vrijwel altijd om jongens, de helft is Marokkaans (2010). Eerste
contact met politie is 13 jarige leeftijd. Delicten worden vooral gepleegd in groepsverband, op straat.
Meeste veelplegers zijn autochtone jongens, die opgegroeid zijn in de stad. Beïnvloedbaar en
inadequate agressie-regulatie. Vaak ADHD/ODD. 2/3 e in gebroken gezin opgegroeid.
- Leeftijd van de veelplegers ten tijde van het plegen van hun eerste delict varieert van 10-15 jaar.
Gemiddeld 12/13 jaar bij plegen eerste delict.
Conclusies:
2/3e van veelplegers komt uit gebroken gezin – grote gezinnen, relatieproblemen, financiële
problemen en problemen in maatschappelijke positie.
Risicovolle vriendenkring en fors middelengebruik, vaak classificatie ADHD en ODD.
LVB niet een op zichzelf staande risicofactor, maar zij groeien wel vaker op met risicofactoren
voor criminaliteit, zoals sociaal economische achterstand, seksueel misbruik en lichamelijke
mishandeling.
ADHD in combinatie met CD een sterke risicofactor voor criminaliteit bij jongeren met LVB.
Straffen en huidige gedragsinterventies passen niet bij problematiek veelplegers. Moet
worden aangepast; werk kan gunstig zijn voor jongeren om delinquent gedrag te verlagen.
, Preventie op basisscholen belangrijk, omdat er nooit hulpverlening in de levens is voor 13
jaar. Leerkrachten moeten op de hoogte zijn van risicofactoren.
2. Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Hoofdstuk 2 ‘Zorgwekkende gezinnen; veranderingen in visie en zorg’
Zorgwekkende gezinnen zijn er altijd geweest, ze kunnen zichzelf niet redden of vinden geen
aansluiting met de maatschappij. Omgekeerd lukt het de samenleving niet of slechts moeizaam om
de aansluiting te verbeteren. Het uitgangspunt in dit hoofdstuk is de zorgwekkende gezinnen, dit zijn
gezinnen die zorg wekken omdat ze door hun gebrek aan aansluiting buiten de gewenste orde vallen
en de zorg die ze krijgen is direct of indirect gericht op het bewaken of herstel van de orde, en
daarom ook politiek. In de periode van 1820 tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, gaat het om
gezinnen die zorg wekken vanwege de zorgelijke en behoeftige omstandigheden waarin ze
verkeerden en omdat ze gezien werden als bedreiging van de maatschappelijke orde. Het accent lag
hierbij op maatregelen en interventies met betrekking tot deze gezinnen als groep. Het is verschoven
naar multi-problem gezinnen, gezinnen die kampen met veel problemen waar ze zich niet goed raad
mee weten.
1818 – ter verbetering van het lot van de armen werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht.
In negentiende eeuw werd armoede gezien als een gevolg van een gebrek aan arbeidszin en
spaarzaamheid, van drankzucht, verkwisting en bandeloosheid. Vier hoofdoorzaken van armoede
werden vastgesteld in 1854; a. gebrek aan matigheid in sterken drank, b. gebrek aan voorzichtigheid
bij het aangaan van huwelijken door mingegoeden, c. gebrek aan spaarzaamheid in den zomer, d.
gebrek aan werk, ’t zij door of zonder eigen schuld.
Van den Bosch zocht alle heil in de verschaffing van werk, het congres over het armwezen zocht dit in
de opvoeding van de kinderen.
In de negentiende-eeuwse armenzorg werd niet alles over één kam geschoren, er werd onderscheid
gemaakt tussen armen die deugden en armen die niet deugden, oftewel armen die door eigen falen,
eigen tekorten en eigen toedoen gebrek leden, en armen die door omstandigheden buiten hun
macht op bedeling en onderstand waren aangewezen. Wie fatsoenlijk arm was had van de
armenzorg meer te verwachten dan wie minder deugdzaam leefde.
2.3 Sociaal ontoelaatbare gezinnen
- Inzicht dat huisvesting van grote groepen mensen dringend verbetering behoefde, niet alleen voor
hun welzijn maar voor iedereen. Een goede woning zou huiselijkheid, gezinsleven en gezinsband
versterken. Er werd werk gemaakt van sociale woningbouw en er werd gewerkt aan zowel fatsoenlijk
wonen als fatsoenlijk leven. Woningopzichteressen letten op properheid en tijdige huurafdracht,
maar ook op huishouding en opvoeding.
- Querido onderscheidde drie soorten 'onmaatschappelijken': de 'voorwaardelijk maatschappelijken
(gezinnen die door omstandigheden ontworteld zijn geraakt), de 'voorwaardelijk
onmaatschappelijken' (gezinnen met geestelijke afwijkingen die slechts onder specifieke condities in
staat zijn tot maatschappelijk functioneren), en de 'onvoorwaardelijk onmaatschappelijken'
(gezinnen waar sprake is van een dusdanige geestelijke en lichamelijke degeneratie, dat ze in alle
omstandigheden onmaatschappelijk zullen functioneren).
2.4 Onmaatschappelijke gezinnen
Na Tweede WO tot jaren zestig stond het beleid in teken van morele paniek rond het verschijnsel
'onmaatschappelijkheid' als gevaar voor de hele samenleving. 1961 werd in het rapport Integratie