Samenvatting Europese
codificatiegeschiedenis
Hoofdstuk I – Codificatie
Begripsbepaling
De Romeinen maakten al een onderscheiding tussen het geschreven (ius
ex scripto) en het ongeschreven (ius ex non scripto) recht. Zij halen
daarbij de Grieken aan, die dezelfde onderscheiding kenden. Het
ongeschreven recht is ouder dan het geschrevene. De behoefte van
optekening van het recht vloeit voort uit de behoefte aan rechtszekerheid
men hoopt dit te bereiken door rechtsregels op schrift te stellen. Niet
elke optekening van het recht is een codificatie. Het begrip codificatie
stamt uit de tijd van de Verlichting (voor het eerst gebruikt door Jeremy
Bentham (1748-1832)).
Codificatie: ongeschreven recht, waaraan de overheid een aan haar
gezag ontleende, uitsluitende gelding toekent; deze exclusiviteit maakt de
rechtsoptekening tot een volledige.
Drie kenmerken waaraan voldaan moet zijn:
- Een overheid, die gezag uitoefent over haar onderdanen;
- Op schrift gesteld recht (omvat ofwel het gehele recht of een
bepaald rechtsgebied, zoals het strafrecht);
- De volledigheid van dat recht, die bewerkstelligd wordt door het
machtswoord van de overheid, dat aan dat recht exclusieve gelding
verleent.
Een codificatie is dus niet denkbaar in een samenleving die (nog) geen
overheid kent. Indien er wel een overheid is, maar door haar geen
daadwerkelijk gezag over haar onderdanen wordt uitgeoefend
(bijvoorbeeld een regering in ballingschap) dan is een door haar
vervaardigde codificatie van geen waarde. Er wordt bijna altijd een
wereldlijke overheid bedoeld, maar een kerkelijke kan ook (Codex Juris
Canonici).
Het laatste kenmerk is het belangrijkste. Met volledige optekening wordt
bedoeld ‘buiten welke op haar gebied geen ander recht geldt’. Die
pretentie van volledigheid kan haar nooit door een particulier persoon
worden gegeven optekening van recht wordt eerst tot codificatie
verheven door het gezag van de overheid. Het overheidsgezag verleent
aan de bundeling van op schrift gesteld recht volledigheid en dit maakt
haar tot een codificatie. De geschreven rechtsregels moeten evenals
iedere gesproken of geschreven tekst worden geïnterpreteerd pas door
uitleg verkrijgt een tekst betekenis of zin.
,De macht van de wetgever is beperkt: hij kan wel wetten uitvaardigen,
maar hij heeft de toekomstige uitlegging niet in de hand wetgevers
zoals Justinianus vonden dit niks, dus hij ging er dan ook toe over om zelf
een gezaghebbende uitleg te geven (authentieke interpretatie). Verder
beval hij dat rechters uitleg aan de wetgever moesten vragen als een wet
uitlegging behoefde (werd in de Verlichting ‘référé législatif’ genoemd).
Naast rechtszekerheid heeft codificatie ook nog een economische functie.
Het grensoverschrijdende handelsverkeer vraagt om een eenvormige
regeling. Ook heeft het nog een politieke functie. Met name het burgerlijk
recht is een belangrijk middel om een ontwakende nationale eenheid te
smeden en te verstevigen komt vaak tot stand in politiek bewogen
tijden.
Interpretatiemethoden
- Grammaticale interpretatie: er wordt gekeken welke betekenis
de woorden in het dagelijkste spraakgebruik hebben.
- Wetshistorische interpretatie: er wordt gekeken naar wat de
wetgever destijds met de betreffende tekst heeft bedoeld.
- Rechtshistorische interpretatie: zoekt naar de herkomst van een
bepaalde regel en kan teruggaan tot bijvoorbeeld het Romeinse
recht.
- Systematische interpretatie: er wordt gekeken of en hoe een
regel past in het stelsel van de wet, hoe zij zich verhoudt tot andere
regels, hoe te beoordelen feiten in het stelsel kunnen worden
ingepast en als rechtsfiguur kunnen worden geconstrueerd.
- Analogische interpretatie: een regel die krachtens haar
bewoordingen en haar bedoeling niet op het te beslissen geval van
toepassing is, maar toch wordt toegepast omdat het niet geregelde
geval lijkt op het wél door de regel beheerste geval.
- Teleologische interpretatie: er wordt gekeken naar het doel dat
de wetgever met de regeling voor ogen had.
De rechter is degene die het recht uitlegt. Door de principiële verplichting
tot uitleg der codificatie enerzijds en door de principiële vrijheid van
uitlegging anderzijds, kunnen aan de rechter geen beperkingen worden
gesteld, hoezeer de wetgever ook poogt deze aan hem op te leggen. In de
wijze waarop hij uitlegt, is hij vrij, aan zijn verplichting tot uitlegging van
de wet is hij gebonden op straffe van vervolgd te worden wegens
rechtsweigering.
Hoofdstuk II – Codificatie en natuurrecht
Declaration of Independence
,Sanctio Pragmaticia: afspraken die Karel van Habsburg maakte met
vorsten van omringende staten, zodat Maria Theresia ongestoord de troon
kon opvolgen. De Frederik van Pruisen (‘de Grote’) hield zich hier echter
niet aan. Hij ontketende een reeks van oorlogen, vooral tussen Frankrijk
en Engeland.
De oorlogen hadden veel geld gekost. In Engeland regeerde het parlement
en zij voerden ter dekking van de financiële tekorten een aantal nieuwe
belastingen in de Amerikaanse koloniën in. De kolonisten maakten
bezwaar oneerlijk belastingen te heffen zonder dat degenen van wie die
werden geheven in het parlement waren vertegenwoordigd (‘no taxation
without representation’). In 1775 kwam het Amerikaanse volk in opstand.
Ze wisten niet precies wat ze met de opstand wilden, menigeen wilde de
band met Engeland behouden. Hieraan kwam door toedoen van Thomas
Paine snel een eind boekje ‘common sense’, ter ondersteuning van
zijn stelling dat onafhankelijkheid de enige mogelijkheid is voor de
kolonisten, een beroep op gezond verstand. Erg populair, men leefde in
‘the age of Reason’ men behoefde aan geen andere autoriteit dan de
menselijke rede te appelleren.
Immanuel Kant: ‘Verlichting betekent het treden van de mens uit zijn
aan hemzelf te wijten onmondigheid’. Vond dat de mens zich liet leiden
door allerlei autoriteiten (dominees, dokters, advocaten) door luiheid en
lafheid. Hieraan moest een einde woorden gemaakt ‘Sapere aude’: durf
je verstand te gebruiken.
Wetten in de Declaration zouden vanzelfsprekend zijn en derhalve niet
door een bijzondere wetgever of rechterlijk college behoeven te worden
bekrachtigd. Natuurrechtelijke stukken bleek uit Bill of Rights.
Ius civile en ius naturale
Al sinds de klassieke oudheid bestond de overtuiging dat er naast het door
de mensen gestelde recht ook natuurrecht bestaat.
Gaius (Romeinse jurist): volkeren gebruiken deels hun eigen recht, dat
het volk voor zichzelf heeft vastgesteld en dat typisch is voor die staat
(burgerrecht/ius civile), maar wat de natuurlijke rede tussen alle mensen
voorschrijft, moet te allen tijde in acht genomen worden (recht der
volkeren/ius gentium) universele gelding.
Positivisme en natuurrecht
- Stoa: onder het begrip ‘recht’ kan niet alleen worden verstaan wat
een toevallige overheidsinstantie voorschrijft: het ‘recht’ dient ook
inhoudelijk te worden beoordeeld op zijn rechtvaardigheidsgehalte.
De maatstaf waarnaar het ‘recht’ moet worden gemeten is de door
God ingegeven rede/de natuurlijke rede. De stoïsche rechtsleer lijdt
tot de erkenning van een natuurrecht. ‘Recht’ is inhoudelijk conform
aan de menselijke rede. Rechtsregels zijn overal hetzelfde. Rooms-
Katholieke kerk heeft veel van deze stroming overgenomen.
, - Epicurisme: men zou zich uiteindelijk vrijwillig hebben onderworpen
aan een gekozen gezag en zijn voorschriften, omdat er anders een
situatie ontstond die niet in overeenstemming was met ’s mensen
‘natuurlijke’ gemakzucht die hem noopt de rust te zoeken en het
conflict te mijden. De epicureïsche wijsbegeerte koppelt het
ontstaan van recht aan dat van een overheidsgezag erkent geen
recht anders dan het onmiddellijk van overheidswege gestelde
recht. Epicureïsche rechtsbegrip is formeel van aard. Het recht zou
niet meer zijn dan een middel waardoor ‘the greatest happiness of
the greatest number’ (Jeremey Bentham) werd gerealiseerd.
Hiervoor worden overwegingen gemaakt. Zo kan het zo zijn dat in
een bepaalde samenleving op een bepaald tijdstip bepaald gedrag
zwaar wordt gestraft, terwijl hetzelfde gedrag in een andere
samenleving straffeloos is. Het recht wordt niet inhoudelijk
(materieel) beoordeeld.
Ius gentium en ius naturale
Het was voor de Romeinse juristen normaal dat niet al het recht in van
overheidswege vastgestelde wetten was neergelegd, dit was alleen het
geval met het ius civile. Het ius gentium behoefde niet in wetten te
worden neergelegd omdat de daartoe behorende rechtsregels ook zonder
een bijzondere wettelijke bekrachtiging van kracht waren, op grond van
het rationaliteitsgehalte.
Slavernij in strijd met natuurrecht dus ius gentium kon in sommige
gevallen niet onder het eigenlijke natuurrecht (ius naturale) worden
begrepen.
Het natuurrecht en de middeleeuwen
Onderscheid tussen het ius civile en het ius gentium verloor praktisch
iedere betekenis na de codificatie van keizer Justinianus
(totstandkoming: 526-533 n.C.). Gehele Romeinse recht gecodificeerde,
slechts ius civile gold nog (ius gentium was ius civile geworden) daar
heet het wetboek Corpus Iuris Civilis. Natuurrecht werd niet meer als
een afzonderlijke discipline behandeld (want: geen behoefte meer aan een
zelfstandige, rationele bestudering van het privaatrecht) maar in verband
met het canonieke/kerkelijke recht. Corpus Iures Canonici bevatte het
primaat van de rede boven de gewoonte. Natuurrecht werd erg belangrijk
gevonden voor de kerk omdat het werd opgevat als het overal en altijd
geldende recht dat God aan de mensheid heeft gesteld.
Hugo de Groot en het natuurrecht
De natuurrechtelijke denkbeelden van de Stoa hebben een grote invloed
uitgeoefend op de West-Europese cultuur. Hugo de Groot wordt de vader
van het natuurrecht genoemd. Belangrijkste werk: De iure belli ac pacis
(‘Over het recht van oorlog en vrede’). Hierin plaatste hij de stelling dat
zelfs als er geen God zou bestaan, er toch nog natuurrecht zou bestaan.
Zijn werk is nog steeds een van de belangrijkste bronnen van het
volkenrecht.