Samenvatting Rechtsgeschiedenis
Hoofdstuk I Codificatie
De behoefte aan een optekening vloeit voort uit de behoefte aan rechtszekerheid. Er zijn drie
kenmerken voordat men spreekt van een codificatie:
1. Een overheid, die gezag uitoefent over haar onderdanen; Voor een werkzame codificatie
moeten de onderdanen het gezag van de overheid ook aanvaarden. Jean Jacques
Rousseau (1712-1778) zag de onderworpenheid van het individu aan de gemeenschap
gelegen in een stilzwijgend sociaal contract dat de onderdanen sloten met elkaar,
waardoor de individuele wil zich vrijwillig plaatste onder de wil van de gemeenschap, la
volonté générale; dit contract heet het contrat social.
2. Op schrift gesteld recht;
3. Met een exclusieve bevoegdheid; het overheidsgezag verleent aan de bundeling van op
schrift gesteld recht volledigheid en dit maakt haar tot een codificatie.
In een gecodificeerde samenleving is deze verhouding geformaliseerd. Daar bestaat een
officiële, met gezag beklede tekstschrijver: de wetgever - en een officiële, met gezag beklede
tekst uitlegger: de rechter.
Iedere wet, evenals iedere tekst heeft uitleg nodig en het is de uitlegger, die betekenis (zin)
geeft aan de wet, en dus de inhoud ervan bepaalt. Deze gezaghebbende uitleg door de
wetgever heet de “authentieke interpretatie”. In de tijd van de verlichting noemde men een
verplicht voorgeschreven uitleg de référé législatif. De oudste codificatie van het Romeinse
recht in 450 v.Chr ontstond doordat de plebejers zich uit de stad Rome verwijderden en keerde
terug nadat door de patriciërs beloofd werd dat het recht opgetekend zou worden. Het resultaat
was een algehele wetgeving, geschreven op twaalf tafelen. Het belangrijkste hierbij is dat er
aan de wettekst autoriteit verleend wordt, dat hij met gezag verklaart dat die tekst bron is van
al het recht en dat buiten deze tekst geen recht feldt. Het is het gezag van de overheid die de
tekst tot codificatie verheft.
Het rechtszekerheidsbeginsel, vertaald in het nulla-beginsel, is een van de functies van
codificaties. Een tweede functie is een economische; het handel en betalingsverkeer vraagt
om eenvormige regeling. Ten slotte is er de politieke functie: het smeden en verstevigen van
een ontwakende nationale eenheid. Elke codificatie bevat een exclusiviteitsclausule, waarmee
de wetgever aangeeft dat uitsluitend de met gezag beklede wettekst als bron van recht mag
dienen.
Het is de overheid die de interpretatieve instantie (de rechters) in het leven roept en met gezag
bekleedt. De rechter spreekt recht volgens de wet en mag in geen geval de innerlijke waarde of
billijkheid van de wet beoordelen. Daarom mag de rechter ook niet aan rechtsweigering doen,
en moet hij ambtshalve de rechtsgronden aanvullen welke niet door partijen zijn aangevoerd. In
het strafrecht zijn de interpretatievrijheden in beginsel teruggedrongen tot die van de
grammaticale interpretatie, gezien het legaliteitsbeginsel. De wettekst is de bron van alle recht.
De rechter is dus niet een zelfstandige formele rechtsbron. Indien de rechter met behulp van
traditionele betekenis van het woord van de tekst een aanvaardbaar resultaat zou kunnen
1
,bereiken, dient hij niet tot een onconventionele tekst uitlegging zijn toevlucht te nemen. De wet
kent geen leemten, ze spreekt altijd.
Hoofdstuk II Codificatie en natuurrecht
Declaration of independence
Thomas Paine, een Engelse journalist die in 1776 een pamflet het licht deed zien, waarin hij de
kolonisten opriep de banden met Engeland te verbreken en naar onafhankelijkheid te streven,
genaamd de Common Sense. Het is een typisch product van de Verlichting. Op 4 juli 1776 werd
een verklaring aangeboden in de vorm van de Declaration of Independence, met een aantal
inalienable rights; onvervreemdbare rechten. Deze zijn selfevident: vanzelfsprekend, en
derhalve niet door een bijzondere wetgever of rechterlijk college behoeven te worden
bekrachtigd; het betreft laws of nature, oftewel natuurrecht.
Ius Civile en Ius Naturale
Aristoteles (384-322 V. Chr.): Het natuurrecht is dat recht dat overal dezelfde rechtskracht heeft
en onafhankelijk is van opinies; het wettenrecht is datgene waarvan het er in beginsel niet toe
doet wat de inhoud is, maar het is vastgesteld; ze halen hun rechtskracht uit hun intrinsieke
rationaliteit.
De romeinse jurist Gaius stelt het volgende: Het burgerrecht, het ius civile, is wat ieder volk
zelf voor zichzelf als recht heeft vastgesteld. Het ius gentium is de natuurlijke rede tussen alle
mensen, dat wordt bij alle volkeren te allen tijde in acht genomen en wordt het recht der
volkeren genoemd. Dit is een onderscheid tussen rechtsregels van specifiek Romeinse origine;
Ius civile en rechtsregels die niet alleen in Rome maar ook universeel gelding hadden; ius
gentium.
Epicurus (342-271 voor Chr.)
De oerstaat van de mens, is een staat van oorlog van allen tegen allen. Men moet zich hierbij
vrijwillig onderwerpen aan een bij onderling goedvinden gekozen gezag en zijn voorschriften. Zij
erkent geen ander recht dan het onmiddellijk van overheidswege gestelde recht, oftewel het
positieve recht. Het rechtsbegrip is formeel van aard waarbij het niet gaat om de inhoud van
het recht maar de herkomst. De doelstelling van de wet wordt dan ook bepaald door tijd en
plaatsgebonden doelmatigheidsoverwegingen: recht is een afspraak die men in het
maatschappelijk verkeer overal en steeds weer opnieuw maakt.
De Stoa
Het recht is niet alleen iets wat voorgeschreven wordt door een overheidsinstantie; het recht
dient ook inhoudelijk te worden beoordeeld op zijn rechtvaardigheids gehalte. De maatstaf
naar waar dit moet worden gemeten, kan gevonden worden in de mens zelf, de in hem
natuurlijk aangeboren, door God ingegeven rede, ratio. Recht geldt niet als iets wat eerst door
een overheid voorgeschreven moet worden. Maar is een natuurlijk gegeven wat gevonden
wordt door redenering. De Stoa huldigt een materieel rechtsbegrip; recht wat inhoudelijk
conform is aan de menselijke rede.
2
,Ius Gentium versus Ius Naturale
Ius gentium is puur feitelijk, wat verschillende landen op gelijke wijze zijn overeengekomen ten
opzichte van de wet. Ius Naturale is echter de rede die in ieder mens verscholen zit. Dit wordt
duidelijk als men ziet naar de wetgeving rondom slavernij: Ieder land had wetten die slavernij
mogelijk maakten: Ius Gentium. Echter, in ieder mens zit naar natuurlijke rede een aangeboren
wil om vrij te zijn; Ius Naturale.
Natuurrecht in de middeleeuwen
Het ius civile en het ius gentium verloor iedere rechtskracht na de codificatie van keizer
Justinianus (528-533 na Chr. Het gehele Romeinse recht was sindsdien gecodificeerd, waarbij
alleen het ius civile nog rechtskracht bezat. Het wetboek heette daarom ook Corpus Iuris
Civilis. Echter, het canonieke recht hechtte nog steeds veel waarde aan het natuurrecht. Zij
zagen dan ook het ius naturale als de rechtsbron geplaatst boven alle andere.
Hugo de Groot en het Natuurrecht
Ook wel de vader van het natuurrecht genoemd (1583-1645). Hij beweerde dat er, zelf zonder
bestaan van God, natuurrecht zou bestaan.
De eeuw van de Rede
Thomas Jefferson ontleende de grondslag van zijn Declaration of Independence aan het
natuurrecht. John Locke (1632-1704) ontleende hier de regel aan dat een volk het recht en de
plicht heeft een vorst opzij te zetten die de regels van het natuurrecht schendt.
Rousseau en het ‘contrat social’
Het bevat de grondslag van de verhouding tussen het overheidsgezag en zijn onderdanen. Een
vrij mens kan slechts aan regels zijn onderworpen wanneer hij daarmee uit eigen wil heeft
ingestemd: de minderheid is hierbij gebonden aan de wil van de meerderheid. Door het sluiten
van een maatschappelijk verdrag vormt een groep individuen zich vrijwillig om tot een volk;
ieder individu die tot de gemeenschap wil behoren geeft zijn natuurlijke vrijheid prijs en wint
daardoor burgerlijke vrijheid, bestaande uit onderworpenheid van zijn individuele wil aan die
van de gemeenschap; de volonté générale. Uit deze vrijwillige onderwerping van de
gemeenschap leidt Rousseau de gebondenheid van de individu af. Iedere AVV die niet berust
op de volonté générale is nietig. Hierbij kan de gewoonte ook niet als zelfstandige rechtsbron
naast de wet worden erkend. De volonté générale is niets minder dan de wet. Alle recht dient te
berusten op de wet, de onaantastbare wil van de wetgever. Hij stelde dan ook, bij brief aan de
Poolse edellieden, dat aan het Romeinse recht en het gewoonterecht geen gezag aan erkend
worden, dan slechts aan wetten van de staat.
Vernunftrecht
Het natuurrecht in Duitsland.
Natuurrecht en het codificatie streven
De achttiende-eeuwse Verlichting bevat een sterke afkeer tegen het Romeins recht. Men achtte
de gelding in strijd met het ‘natuurlijke’ beginsel dat elk volk zijn eigen, in landstaal geschreven
3
, recht moest hebben, en wilde de subsidiaire rechtskracht die het Romeins recht had,
afschaffen. De codificatie pogingen in West-Europa vonden hun grondslag in het natuurrecht.
De wenselijkheid van een codificatie van het strafrecht werd vanuit natuurrechtelijke
grondslag verdedigd aan de hand van het legaliteitsbeginsel, dat de Italiaan Cesare Beccaria
(1738-1794) introduceerde. Dit op natuurrechtelijke overwegingen gebaseerde verlangen tot
codificatie van het strafrecht sleepte die van het burgerlijk recht mee.
Montesquieu (1689-1755) beweerde dat het noodzakelijk is om het abstracte, universele en
idealistische natuurrecht aan te passen aan de lokale omstandigheden van een land waarvoor
de codificatie bedoeld is; dit verklaard dan ook het paradoxale idee in het natuurrecht hoe het
kan dat iedere codificatie zou verschillend is van aard. Recht, van kracht op een bepaald tijdstip
kan niet universeel zijn omdat recht niet alleen gedicteerd wordt door de universele rede, maar
ook door toevallige omstandigheden als klimaat, karakter van inwoners, staatsvorm, religie etc.
Dit sluit aan bij de mos gallicus, de Franse benadering op het Corpus Iuris Civilis, die het
zagen als product van door tijd, plaats en omstandigheden bepaalde factoren en niet als
uiting van een steeds zichzelf blijvende natuurlijke rede.
De Griekse filosoof Carneades (214-129 v.Chr.) kan gezien worden als vijand van het
natuurrecht. Hij beweerde dat het recht van land tot land sterk verschilde en dat ieder
rechtsstelsel aan tijd en plaatsgebonden is en de mensen zich bij vaststelling van het recht
niet laten leiden tot het ideaal van het natuurrecht en zijn eeuwig zichzelf blijvende beginselen,
maar door doelmatigheidsoverwegingen die noodzakelijkerwijze door lokale en aan tijd
gebonden factoren worden bepaald. Er bestaat geen natuurrecht.
Uit het dilemma van enerzijds de door de natuurrecht leraren opgewekte twijfels over de
waarde van het ROmeinse recht en de veroudering van het gerecipieerde Romeinse recht en
anderzijds de praktische en theoretische bezwaren tegen de toepassing van het natuurrecht is
de codificatie geboren.
De Stoïsch-Christelijke natuurrechtsleer verwoordt de stem van het menselijke geweten dat
verlangt dat iedere wetgeving aan bepaalde morele en rationele eisen dient te voldoen, wil die
de benaming ‘recht’ dragen; hier dient iedere wetgever rekening mee te houden.
Hoofdstuk III Codificatie en het Romeinse Recht
Het koninkrijk Rome
Romulus en Remus, een tweeling, werden door de Goden aangewezen als koning. De
onderlinge strijd tussen hen beide eindigde in een moordpartij waarbij Remus het moest
ontgelden. Romulus ontleende zijn macht, het imperium → absolute macht over onderdanen,
aan toestemming van de goden. Het imperium omvatte een wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht. De koning vaardigde wetten uit → edict. Iedere Romeinse burger nam
deel in de comitia → volksvergadering, die werd voorgezeten door de met het imperium
beklede koning. Een wet, gemaakt door de comitia, heette een lex.
4