Samenvatting jeugdrecht
Hoofdstuk 1 – Inleiding recht
Doel van het recht is het ordenen van de samenleving en het geven van
oplossingen voor conflicten. Vanuit dit doel kan als omschrijving voor het
begrip ‘recht’ worden gegeven: het geheel van overheidsregels dat de
samenleving ordent.
Het recht kan worden ingedeeld in vier rechtsgebieden: bestuursrecht
(geeft regels voor de ordenende taak van de overheid), staatsrecht (regelt
de organisatie van de staat), strafrecht (stelt straf op verboden
gedragingen) en civiel recht (regelt zakelijke en familierelaties tussen
personen). Het jeugdrecht is het geheel van rechtsregels dat de positie
van jeugdigen regelt. Het val niet onder één rechtsgebied. Bij de tweede
indeling van recht wordt er onderscheid gemaakt tussen materieel en
formeel recht. Het materieel recht bevat de rechten en plichten, het
formeel recht (procesrecht) beschrijft wat er gebeurt als het materieel
recht geschonden wordt.
Hoofdstuk 3 – Het gezag over de jeugdige
1:245 BW: alle minderjarigen staan onder gezag. Het gezag bestaat uit
een mengeling van (lid 4):
- Opvoeden en verzorgen;
- Beheert van het eventuele vermogen (de bezittingen) van de
jeugdige;
- Verrichten van juridische handelingen namens de jeugdige, zoals het
sluiten van een overeenkomst, toestemming geven voor
hulpverlening, of het voeren van een proces.
Als het gezag door de ouder(s) wordt uitgeoefend, heet het gezag
ouderlijk gezag. Zijn er geen ouders om het gezag uit te oefenen, dan
oefent een voogd het gezag uit voogdij. Wanneer er conflicten is tussen
de ouders en de jeugdige kan een rechter tussen de belangen van ouder
een kind een curator benoemen, die de belangen van de minderjarige
behartigt en zo nodig namens hem een rechtszaak voert (1:250 BW).
Voorwaarde is dat er een concreet en fundamenteel probleem is waarover
de ouders en jeugdige (of ouders onderling) van mening verschillen.
Wanneer de curator de ouders en jeugdige niet op één lijn kan krijgen,
moet de curator een juridische procedure in gang zetten waarmee een
oplossing moet worden gezocht. De benoeming van een curator in het
belang van een jeugdige moet ook noodzakelijk zijn. De rechter benoemt
een bijzonder curator (vaak een advocaat) op verzoek van een
belanghebbende, of ambtshalve.
Onbevoegd om gezag uit te oefenen
Een minderjarige kan geen gezag uitoefenen 1:253ha BW voor
zestienjarige tienermoeders. Wanneer het meisje geen verzoek indient of
niet meerderjarige wordt verklaard, dan benoemt de kinderrechter een
,voogd om het gezag uit te oefenen. Moeder wordt achttien verzoek
rechter om voogdij (1:253b lid 3 BW). Ook ouders die onder curatele zijn
gesteld of langdurig in een zeer slechte psychische toestand verkeren zijn
onbevoegd gezag uit te oefenen. Wanneer één ouder onbevoegd raakt,
dan zet de andere ouder het gezag alleen voort anders een voogd.
Gezag en voogdij
1:301 BW bepaalt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand belangrijke
feiten over minderjarigen doorgeeft aan de rechtbank en aan de Raad
voor de Kinderbescherming. Zo worden de instanties die de procedure
voor de benoeming van een voogd in gang moeten zetten, op de hoogte
gesteld.
Een wezenlijk verschil tussen gezag een voogdij is dat ouders het recht en
de plicht hebben hun kinderen zelf te verzorgen en op te voeden. De
voogd hoeft de jeugdige niet zelf te verzorgen en op te voeden kan de
zorg uit handen geven (houdt wel de verantwoordelijkheid). Ook zijn de
ouders onderhoudsplichtig en een voogd niet (tenzij twee natuurlijke
personen samen de voogdij uitoefenen).
De voogdij kan door een natuurlijk persoon of door een rechtspersoon
(instelling, meestal na kinderbeschermingsmaatregel (1:275 BW) worden
uitgeoefend. Er zijn twee eisen voor een voogd:
- Meerderjarig;
- Bevoegd voogdij uit te oefenen.
Wanneer beide ouders zijn overleden dan houdt het ouderlijk gezag op te
bestaan. Er zijn twee opties:
- Testamentaire voogdij: ouders hebben in een testament of in het
Centraal gezagsregister een voogd aangewezen (beide ouders
hebben eigen testament, aanwijzing vervalt als andere ouder nog in
leven is 1:293 BW);
- Datieve voogdij: ouders hebben geen regeling getroffen. Rechtbank
benoemt voogd in overleg met familieleden en kinderen.
Wanneer een ouder en een niet-ouder gezamenlijk het gezag uitoefenen,
wordt het voogdij genoemd wanneer de ouder overlijdt en de niet-ouder in
zijn eentje het gezag krijgt (1:253x BW).
Gezamenlijke voogdij kan als de andere ‘in een nauwe persoonlijke
betrekking staat tot het kind’ (1:282 BW) onderhoudsplicht.
Hoorrecht minderjarigen
In alle zaken die minderjarigen rechtstreeks raken is de rechter verplicht
de jeugdige in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken
(809 Rv). Jongeren die er opzien tegen een zitting kunnen hun mening
schriftelijk kenbaar maken. Jongeren onder de 12 kunnen een briefje naar
de rechter sturen als zij gehoord willen worden.
,Hoofdstuk 7 – Kinderbeschermingsmaatregelen
In principe zijn de ouders vrij in de manier waarop ze gezag over hun
minderjarige kind uitoefenen. Ze moeten zich wel aan wettelijke regels
houden. De overheid kan ingrijpen als de lichamelijke of geestelijke
ontwikkeling van de jeugdige wordt bedreigd als ouders echt falen kan
de kinderrechter het gezag afnemen of beperken. De wet kent twee
verschillende maatregelen in deze sfeer: de ondertoezichtstelling en de
beëindiging van het gezag. Daarnaast zijn er twee tijdelijke maatregelen:
de voorlopige ondertoezichtstelling en de voorlopige voogdij.
Drie uitgangspunten voor kinderbeschermingsmaatregelen
Een kinderbeschermingsmaatregel is erg ingrijpend alleen toegestaan
als het echt niet anders kan. Dit is uitgewerkt in drie uitgangspunten die
vooral ontwikkeld zijn in de jurisprudentie:
1. Laatste middel: een kinderbeschermingsmaatregel mag alleen
worden opgelegd als vrijwillige hulpverlening (= met toestemming
van de ouders) niet voldoende helpt. Dit uitgangspunt is in de wet
nadrukkelijk opgenomen als voorwaarde voor ondertoezichtstelling.
2. Zo licht mogelijk: de maatregel moet zo min mogelijk ingrijpen in de
bestaande gezinsverhoudingen. De maatregel moet zo ‘licht’
mogelijk zijn, zo dicht mogelijk bij huis worden uitgevoerd en zo kort
mogelijk duren.
3. Belang van de jeugdige: de maatregel mag alleen worden toegepast
als de maatregel noodzakelijk is om de belangen van de jeugdige te
beschermen. Dit uitgangspunt is in de wet opgenomen als
voorwaarde bij alle kinderbeschermingsmaatregelen.
Raad voor de Kinderbescherming
Een overheidsinstelling met als kerntaak het beschermen van de belangen
van alle minderjarigen die in ons land verblijven. Voor het signaleren van
misstanden is de Raad afhankelijk van meldingen, bijvoorbeeld van de
ouders of de jeugdige zelf.
Als de Raad een melding binnenkrijgt is de eerste taak om te beoordelen
of er een onderzoek moet worden ingesteld een raadsonderzoeker gaat
op pad om in contact te komen met ouders, de jeugdige, de melder en
andere betrokkenen. Er wordt dus informatie over de melding verzamelt
wordt vastgelegd in een onderzoeksrapport. Op basis van dit rapport
wordt besloten of de Raad bij de kinderrechter een verzoek om een
kinderbeschermingsmaatregel zal indienen de Raad legt dus geen
maatregelen op meestal nemen ze wel het initiatief door een
verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. Als de maatregel is
uitgesproken treedt de Raad terug uitvoering maatregel ligt in handen
van particuliere gecertificeerde instellingen.
Ondertoezichtstelling
‘Lichtste’ van de twee maatregelen. Het gezag blijft namelijk bij de ouders,
het gezag wordt alleen beperkt. Tijdens de OTS worden ze begeleid door
een gezingsvoogd die werkzaam is bij een gecertificeerde instelling. Deze
begeleiding speelt zich af in een gedwongen setting geen keuze,
, verschil met vrijwillige hulpverlening die door de ouders zelf wordt
ingeschakeld en ook door hen zelf kan worden beëindigd. Wordt geregeld
in 1:255 BW e.v.
Bij een OTS worden niet de ouders onder toezicht gesteld, maar de
jeugdige maatregel wil het belang van de jeugdige beschermen. Toch
richt de begeleiding van de gezinsvoogd zich ook op de ouders, als zij erin
slagen de opvoedingssituatie te verbeteren is dit namelijk ook in het
belang van de jeugdige.
OTS loopt door als er iets verandert in het gezag dat over de jeugdige
wordt uitgeoefend, omdat het de jeugdige is die onder toezicht wordt
gesteld. Het richt zich ook niet automatisch op alle kinderen van het gezin.
OTS is mogelijk als het gezag wordt uitgeoefend door een voogd, maar
niet als de voogdij wordt uitgeoefend door een instelling (1:326 BW).
Gronden voor ondertoezichtstelling
Het is een zware ingreep, dus de rechter mag niet zomaar een OTS
opleggen. 1:255 BW geeft aan in welke gevallen een OTS kan worden
uitgesproken: als ‘een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn
ontwikkeling ernstig wordt bedreigd én
- De zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging
noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders die het gezag
uitoefenen door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd én
- De verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder(s) die het gezag
uitoefenen binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van
de minderjarige aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor
de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.’
Dus: een OTS is mogelijk in alle voor de jeugdige (1) zeer bedreigende
opvoedingssituaties waarin (2) vrijwillige hulp niet voldoende (meer) helpt
omdat deze niet (volledig) wordt geaccepteerd, maar (3) wel mag worden
verwacht dat de ouders binnen een redelijke termijn weer in staat zijn om
zelf zonder gedwongen hulp het gezag uit te oefenen.
Als een ouder feitelijk niet in staat is om de zorg te benutten, ook al
verklaart hij zich wel daartoe bereid, kan dat toch leiden tot een OTS
(Hoge Raad).
Ouders hoeven niet iedere vorm van hulp te accepteren, de hulp moet wel
passend zijn duidelijke relatie tussen de aangeboden hulp en de
bedreiging van de ontwikkeling van het kind.
Omgangsondertoezichtstelling
In geval van een uiterst problematisch verlopende omgangsregeling wordt
nog wel eens verzocht om een OTS om op die manier een gezingsvoogd in
te zetten om de omgang te bevorderen. Volgens vaste rechtspraak is een
dergelijke omgangsondertoezichtstelling alleen mogelijk als aan alle
gewone voorwaarden voor OTS is voldaan. De problematisch verlopende