Samenvatting ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Hoofdstuk 11 Zelfregulatie en de aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis
Kinderen leren als ze opgroeien zichzelf te beheersen, er niet zomaar van alles uit te flappen, en hun
activiteiten te plannen. Dat leerproces begint al als ze 2 jaar zijn, en normaal gesproken slagen ze er
steeds beter in hun gedrag te sturen. Maar kinderen met ADHD en kinderen met ADD lukt dat veel
slechter dan hun leeftijdsgenootjes. Ze hebben niet te weinig aandacht voor dingen, maar ze kunnen
die aandacht veel slechter vasthouden. Ze worden voortdurend afgeleid en zijn, vooral bij ADHD,
heel beweeglijk en erg impulsief.
Normale ontwikkeling van zelfregulatie en executieve functies: Kinderen ontwikkelen zich in de
loop van hun leven tot volwassenen die in staat zijn over hun gedrag na te denken, actueel gedrag te
controleren, toekomstig gedrag te overzien en te plannen, en eenmaal genomen beslissingen uit te
voeren. Deze vaardigheden kunnen
we samenvatten met de begrippen
zelfregulatie en executieve functies.
Zelfregulatie: Baby’s en jonge
kinderen kunnen hun gedrag nog
niet goed reguleren, maar ze kunnen
zich wel uitdrukken. De zelfregulatie
ontwikkelt zich al in de eerste
levensmaanden. Zo leren kinderen
ouder dan 2 maanden dat ze meer
kunnen doen dan alleen huilen als ze
een situatie onprettig vinden, en
kinderen van 3 maanden zijn in staat
hun slaap te reguleren. Hoe
gemakkelijk een kind zelfregulatie
leert, hangt zowel af van zijn
eigenschappen als van de reactie
van zijn ouders.
Zelfregulatie bestaat uit een aantal vaardigheden:
- Emotieregulatie: Kinderen van een paar maanden oud zijn nog niet goed in staat emoties te
uiten en bij anderen te herkennen. Zijn ze 1 jaar, dan kunnen ze het uiten van hun emoties
afstemmen op hun verzorgers. Een kind van 1,5 jaar kan proberen negatieve emotionele
situaties te vermijden of te negeren. Een kind van 2 jaar gaat zijn empathische vermogens
ontwikkelen. Is een kind 4 of 5 jaar, dan kan het anticiperen op de emoties van anderen, zijn
gedrag daarop afstemmen en zijn eigen emoties onderdrukken en verstoppen.
- Het reguleren van aandacht en gedrag: Kinderen die aandacht en gedrag leren reguleren,
moeten in staat zijn relevante vast kenmerken in hun omgeving op te merken, te anticiperen
op gebeurtenissen, en de wereld symbolisch (in taal) weer te geven. Dat gebeurt in een
aantal opeenvolgende fasen:
o Anticiperen kunnen baby’s van 6 weken oud al: als ze en reeks plaatjes op
verschillende plekken in een vaste volgorde zien, kijken ze na en paar keer al naar de
plek waar het volgende plaatje zal verschijnen. Zijn kinderen 1.5 jaar, dan kunnen ze
anticiperen op ingewikkelde volgordes, zoals een treintje dat rijdt van A naar B,
vervolgens weer naar A en dan naar C.
, o Doelgericht gedrag ontstaat als kinderen tussen 8 en 12 maanden oud zijn: dan
kunnen ze bijvoorbeeld en obstakel verwijderen dat hen belemmert een speelgoedje
te pakken. In de eerste levensjaren leren kinderen te gehoorzamen, een activiteit af
te remmen of uit te stellen, en het eigen gedrag te beoordelen en aan te passen aan
eisen van de omgeving.
o Deze zelfcontrole ontwikkelt zich snel tussen 1,5 en 2,5 jaar. Als kinderen leren
praten (vanaf 1 jaar) en andere symbolen gebruiken (zoals cijfers), leren ze actuele
ervaringen te verbinden met kennis uit het verleden en toekomstige doelen.
Daardoor kunnen ze zich gemakkelijker doelgericht gedragen en zichzelf beheersen,
en regels verinnerlijken. Bij het verinnerlijken van regels speelt taal een belangrijke
rol.
o Van regelgeleid gedrag is sprake als opvoeders regels stellen en uitleggen.
Vervolgens gaan kinderen die regels hardop nazeggen: de privéspraak. Vanaf 2,5 jaar
gaan kinderen hun gedrag sturen en controleren door zichzelf toe te spreken. De
privéspraak, die in de eerste jaren van de basisschool nog veel voorkomt, ontwikkelt
zich tot innerlijke spraak. Als het kind in staat is verkregen informatie te bewerken
met gedachten of innerlijke spraak, neemt de zelfcontrole enorm toe. Opvoeders die
zeggen 'eerst denken, dan pas doen' of 'eerst tot tien tellen', ondersteunen het
ontwikkelen van dit vermogen.
Inzicht in regels en verinnerlijking van regels vergroten de zelfcontrole en maken het mogelijk directe
behoeftebevrediging uit te stellen en toekomstige consequenties van gedrag in te schatten.
Executieve functies: Executieve functies. Die nauw verwant zijn met zelfregulatie, bestaan uit
vaardigheden die nodig zijn voor het uitvoeren van bewust, zelfgekozen en doelgericht gedrag. Het
gaat dan om op tijd en adequaat beginnen, stoppen, volhouden, remmen, plannen, organiseren en
strategisch inzetten van gedrag. Geheugen en aandacht spelen daarbij een belangrijke rol. Hoe
executieve functies zich ontwikkelen, is nauwelijks bekend, maar onderzoekers denken wel dat dit
anders verloopt bij kinderen met ADHD dan bij ‘gewone’ kinderen.
De executieve functies worden aangestuurd door de prefrontale cortex, dat pas uitgerijpt is als we
volwassen zijn. In die lange periode ontwikkelen kinderen en jongeren deze functies door zicht te
oefenen en te denken. Opvoeder kunnen die ontwikkeling stimuleren door hen uit te dagen nieuwe
dingen te leren en hen daarbij te onderwijzen en begeleiden.
Executieve functies kennen twee hoofdgroepen. De eerste bevat denkvaardigheden waarmee we
doelen kiezen en oplossingen voor problemen bedenken. De tweede bestaat uit vaardigheden
waarmee we ons gedrag sturen en aanpassen om doelen te bereiken.
- Denkvaardigheden:
o Planning: Je kunt een plan bedenken om je doel te bereiken of taak te voltooien en
ook besluiten waarop je je aandacht wilt richten.
o Organisatie: Je bent in staat dingen volgens een bepaald systeem te ordenen.
o Timemanagement: Je kunt inschatten hoeveel tijd je hebt, hoe je die kunt indelen en
hoe je je aan tijdslimieten en deadlines houdt.
o Werkgeheugen: Je kunt eerder geleerde vaardigheden, ervaringen of
probleemoplossende strategieën tijdens het uitvoeren van complexe taken in het
geheugen houden en toepassen.
o Metacognitie: Je kunt jezelf en de situatie overzien, waarbij zelfmonitoring en
zelfevaluatie van belang zijn: ‘Hoe breng ik het ervan af?’.
- Vaardigheden om gedrag te sturen of aan te passen:
o Reactie-inhibitie: Je bent in staat eerst na te denken en dan pas te handelen. Je kunt
een situatie beoordelen en je gedrag daarop afstemmen.