Taalwetenschap: systematisch kijken naar talige verschijnselen en conclusies trekken
over eigen of andermans taalgebruik. Is niet zwart-wit, bekijkt het vanuit meerdere
invalshoeken.
Voorbeeld: ‘God zegene u.’
Wat levert kennis over taal op?
Taalbewustzijn:
Om jezelf uit te drukken
Om de ander te begrijpen
Om een ander in beweging te kunnen krijgen.
Om de taal nog beter te leren begrijpen.
Om andere talen (en mensen) te begrijpen.
Voorbeeld: de taal in het IPCC-rapport is vele malen sterker en overtuigder geworden dan
het rapport van 7 jaar geleden (om een ander in beweging te kunnen
Krijgen)
Inzicht in taal: hoe werkt taal, hoe zit het in elkaar.
Taalkundige concepten kennen.
Verbanden kunnen leggen naar:
Andere concepten.
Naar je eigen taalgebruik.
Naar andermans taalgebruik.
= Combinatie van taalvaardig zijn.
3 Taalverwerving
3.1 Inleiding: moedertaal
Moedertaal: de taal die je van je ouders geleerd hebt en daarom zo wordt
genoemd. Leer je zonder dat je er bewust je best voor doet.
Voorbeeld: Nederlands
Taalverwerving: een taal leren zonder dat je er bewust je best voor doet.
Bijvoorbeeld: geen rijtjes woorden of grammaticaregels uit je
hoofd te leren.
Onderzoek naar de manier waarop kinderen taal verwerven kan helpen bij het ontwikkelen
van leermethoden en het oplossen van neurologische taalproblemen (zoals dyslexie).
3.2 Hoe leren kinderen taal? Theorieën over taalverwerving
De wijze waarop kinderen taal verwerven is een centraal aandachtspunt in de taalkunde. Er
zijn drie belangrijke theorieën met elk hun eigen idee over hoe kinderen een taal aanleren.
,De belangrijkste kenmerken van de drie theorieën:
Generatieve taalkunde:
(Chomsky)
De theorie die ervan uitgaat dat het kind een aangeboren taalvermogen heeft.
In het taalgebruik van een kind zijn abstracte grammaticale regels te vinden en dat betekent
dat het kind dus kennis moet hebben van deze abstracte grammaticale regels. Deze regels
zijn te ingewikkeld om in een kort tijdsbestek te leren. Daarom moet een kind wel beschikken
over een aangeboren grammatica.
Kind staat centraal en taalomgeving doet er niet echt toe. Het aangeboren taalvermogen stelt
het kind in staat om systeem te ontdekken in de chaos van het taalaanbod dat het over zich
heen krijgt. Spreekt het behaviorisme tegen door o.a. poverty of the stimulus.
Voorbeeld: Maar ik lustte geen kaas, maar ik eette het toch op (systematiek)
Behaviorisme:
(Skinner)
de stroming die ervan uitgaat dat kinderen taal aanleren door hun ouders te imiteren.
bestudeert alleen uiterlijk waarneembaar gedrag. Gaat in tegen de generatieve taalkunde.
Niet het kind staat centraal, maar de taalomgeving van het kind.
Voorbeeld: Amerikaan bij Hongaars treinstationloket.
Cognitieve taalkunde:
(Tomasello)
De theorie die ervan uitgaat dat kinderen een taal aanleren door de interactie met hun
omgeving en de cognitieve vermogens.
Niet het taalvermogen is aangeboren, maar het menselijke vermogen om de bedoelingen
van andere mensen te begrijpen (intention reading).
Gelooft niet in poverty of the stimulus (generatieve taalkunde), maar wel in
patroonherkenning.
Kind heeft geen (aangeboren) kennis van abstracte grammaticale regels, maar leert
grammaticale constructies als geheel uit het hoofd (zoals een zin).
Een kind hoeft niet te beschikken over een aangeboren grammatica, want dat in het
taalgebruik van een kind grammaticale regels te herkennen zijn, wil niet zeggen dat een kind
deze regels ook ként.
Zit in het midden van generatieve taalkunde en behaviorisme.
Voorbeeld: beurtgedrag.
Alle theorieën zijn het erover eens dat de taalverwerving verloopt in fases.
Psycholinguïstiek: houdt zich bezig met de studie naar de mentale processen
die aan ons taalgedrag ten grondslag liggen. Bestudeert
vooral taalstoornissen, kindertaalverwerving en
taalgedrag: taalgebruiker staat centraal.
Imiteren: als een bepaalde vorm van (taal)gedrag maar vaak genoeg wordt
voorgedaan, nemen kinderen dit uiteindelijk zelf over.
Hoort bij: behaviorisme.
,Aangeboren taalvermogen: kinderen komen niet als een onbeschreven blad ter
wereld. Dit taalvermogen bevat de algemene principes
waaraan elke taal ter wereld voldoet.
Hoort bij: generatieve / cognitieve taalkunde.
Taalomgeving: het taalaanbod dat tot het kind wordt gericht en de interactie tussen het
kind en zijn omgeving.
Hoort bij: behaviorisme / cognitieve taalkunde.
Poverty of the stimulus: (Chomsky)
de stelling dat de essentie van taal grammatica is, want met het
grammaticale regelsysteem kunnen alle mogelijke taaluitingen
worden voortgebracht. Alleen op basis van de gesprekken die
kinderen horen, zouden zij nooit in staat zijn om die abstracte
grammatica te begrijpen.
Hoort bij: generatieve taalkunde
Kritiek Tomasello (cognitieve taalkunde) op Chomsky (generatieve taalkunde ->
poverty of the stimulus):
1. De belangrijkste pijler voor de taalverwerving is het menselijke vermogen om de
bedoelingen van andere mensen te begrijpen (intention reading).
Voorbeeld: Amerikaan koopt treinkaartje bij Hongaars loket.
2. Een kind hoeft niet te beschikken over een aangeboren grammatica, want dat in het
taalgebruik van een kind grammaticale regels te herkennen zijn, wil niet zeggen dat een
kind deze regels ook ként.
Voorbeeld: grammaticale constructies kunnen als geheel uit het hoofd geleerd
worden, zoals uitdrukkingen (in de gordijnen jagen)
Cognitief vermogen: inzichtelijke vaardigheden.
Patroonherkenning: cognitief vermogen dat baby’s in staat stelt onderscheid te
maken tussen ‘gelijk’ en ‘hetzelfde’, en complexe patronen te
herkennen in allerlei beelden of geluiden.
Voorbeelden: de eerste woorden leert de baby in de
routine van de dag, waarin ouders
vaak hetzelfde woord zeggen.
, Een kind leert geleidelijk zijn taal, eerst met heel concrete uitingen zonder enige grammatica.
Pas langzaamaan ontstaan variaties en regels.
Tomasello onderscheidt vier fases:
Holophrases:
(vanaf eerste verjaardag)
losse woorden die geen enkel grammaticaal verband hebben -> geen grammatica.
Voorbeelden: ‘Hebben!’, ‘Die!’, ‘baltafel, ‘willutzien!’
Spil-constructies (pivot schemas):
(vanaf anderhalf jaar oud)
woordcombinaties met enige variaties -> geen grammatica.
Voorbeelden: ‘Meer melk’, ‘Meer appel’, ‘Waaris bal?’, ‘Waaris papa?’, ‘Meer sap!’
Fase van de werkwoordeilanden:
(aan het einde van het tweede levensjaar)
eilanden van organisatie in een zee van wanorde.
Voorbeelden: snijden + lijdend vw, tekenen op object Y, tekenen voor persoon Z.
Samenvoeging van de werkwoordeilanden
(vanaf drie jaar)
Uit de samenvoeging van de werkwoordeilanden ontstaan meer algemene, abstracte
grammaticale constructies.
Voorbeeld: ‘Giechel me niet!’ (overgeneralisatie)
Overgeneralisatie: Een kind gaat een regel overal toepassen, ook waar het niet
hoort, zoals lijdendvoorwerpconstructie bij verkeerde
werkwoord.
Voorbeeld: Giechel me niet! (Laat me niet giechelen!)
Kritische periode: tijd waarbinnen een taal geleerd moet worden. Als deze periode
voorbij is, moet je hard studeren om een tweede taal te leren
spreken en verstaan. Als een kind voor een bepaalde leeftijd
geen moedertaal heeft verworven, is het onwaarschijnlijk dat het
deze nog goed onder de knie krijgt.
Voorbeeld: Genie zat tot haar twaalfde vastgebonden aan een
stoel. Haar vader deed grom- en blafgeluiden na
van een hond, maar sprak niet met haar. Na haar
bevrijding lukte het haar niet om het combinatorisch
systeem van de taal onder de knie te krijgen.
3.3 Fases in taalverwerving
Taalverwervingsperiode:
Vanaf de geboorte t/m ongeveer 9 jaar. Tijdens deze periode verwerft een kind verschillende
aspecten van taal. Wereldwijd verloopt bij alle kinderen deze volgorde in ongeveer dezelfde
volgorde. Dat geldt dus voor al de verschillende moedertalen.
Voorbeeld: ieder kind leert eerst woorden te vormen en leert daarna
woorden met elkaar te combineren.