Eindtermen H1 – H11 (het goede leven & de vrije
markt)
Hoofdstuk 1:
De mens is een wezen dat zich-tot-zichzelf in de wereld verhoudt.
- De mens is in staat tot reflectie op zichzelf tot omgeving (bespiegeling)
- Dier heeft slechts instinctmatig responsrepertoire
- Mens kan de vraag stellen naar het goede leven, verhouden naar de totaliteit
Cassirer:
- Mens is een symboliserend dier, en kan verschillende vormen aannemen (taal, kunst)
- Tekens/taal stellen ons in staat tot reflectie
- Nadeel: keuzestress => hierdoor heerst diepe onrust in mensen
Nietzsche:
- De mens is een niet vastgesteld dier
- Reflexiteitstress: mens in het zieke, diepe onrust.
- Moraal is iets voor kudde, wij leven als een übermensch (= maakt de mens
vrij/creatief, het willen streven naar macht maakt mens het beste)
- Geluk imperatief: maximale uit jezelf willen halen
Mens is individualistisch, dit past bij moderne tijd door de overvloed aan van
keuzemogelijkheden. De voortdurende zoektocht naar het goede leven=
reflexieve imperatieve.
Socrates:
- Een leven waarin geen kritisch onderzoek is gedaan, is niet waard om geleefd te
worden.
- Filosoferen is de enige weg naar een zinvol leven
Drie elementen vergeten op de vrije markt:
Cultuur: westerse cultuur heeft invloed op ontwikkelingen vrije markt
Ideologie: Ideeën over inrichting van de samenleving.
Moreel: onpersoonlijke ruilverhoudingen
Hannah Arendt:
- De ‘human condition’, situatie waarin het menselijke leven zich afspeelt.
- We verhouden ons tot ons zelf in de wereld
Martha Nussbaum:
- Het BNP niet goed als maatstaaf voor goede samenleving. Ze stelt andere maatstaven
voor (positie van vrouwen).
- Capability approach, gaat ervan uit dat het mens zijn zelf aantal potenties of
mogelijkheden veronderstelt. Je moet kijken naar de gezondheid, scholing, voedsel
=> capabilities.
- Een goede samenleving scoort op elke potenties een minimum voor elke burger.
- Ze maakt een lijst met potenties/vermogens die mensen moeten hebben, waarin
ruimte is voor menselijke bloei.
- Gaat niet om uitkomsten maar om ruimte om keuzes te maken => keuzevrijheid.
- Dimensies bieden mogelijkheden maar verplichten ons ook.
- Kritiek: te westers je kunt niet alles kiezen, geen ook voor werking van instituties en
te weinig aandacht voor omgang met natuur.
, - Het goede leven als een mens bepaalde relaties aan kan gaan
Mensen begrijpen vanuit elementaire omgeving (habitat) en alles wat zijn individuele keuzes
en handeling mogelijk maakt.
De vijf dimensies:
1. Relaties: altijd verbonden met medemens
2. Instituties: voeren hedendaagse conditie door
3. Lichaam: behoeftes
4. Natuur: dieren, planten en al het leven
5. Zin of het geestelijke
Hoofdstuk 2:
Plato:
- Democratie brengt goede leven niet dichterbij. Mens is gericht op eigenbelang,
eigendom en geldzucht. Democratie => ochlocratie: schrikbewind van de massa. De
demos (volk) heeft te veel macht, maar is niet rationeel heeft geen árete (besef van
deugdzaam leven).
- Ideale samenleving: zo ingericht dat het niet mis kan gaan
- Hij projecteert de mens in samenleving:
1. Vegetatief-verlangend: boeren
2. Thymotisch-eergevoelig: strijders
3. Rationeel-denkend: filosoof koning
Geen handelaren, handel zorgt er ten onrechte voor dat mensen rijk worden.
Handel beperkt tot agora (marktplein). Polis moet zelfvoorzienend zijn: autarkeai
- Iedere stand moet bijdrage leveren aan geheel, met oog op welzijn voor geheel. Als
iedereen zich aan zijn stand houdt => rechtvaardigheid.
- De heersers geen privébezit of familiebanden zorgen voor volgen van eigenbelang.
Kinderen moet in staats verband worden opgevoed (in staatsverband), hierdoor
ontstaat dynamiek.
- De strenge hiërarchische orde van filosoof-koning waarin praktische en theoretische
wijsheid is verleend is verenigd. Ze beschikken over arete deugd in complete zin en
over de kardiale deugden (de centrale deugden)
Matigheid, dapperheid, bedachtzaamheid, rechtvaardigheid
- Geen individuele vrijheid
Kritiek op Plato’s staatsopvatting:
- Popper: Plato’s ideale staat kan zowel dienen als utopie (te mooi) maar kan omslaan
in dystopie (een hel op aarde). Door de hemel op aarde te vestigen breng je de hel
dichterbij.
, Staatsvormen en het ontaarden van staatsvormen:
- Monarchie: koning => Tirannie: regeren met geweld en onderdrukking
- Aristocratie: rijken en edelen => Oligarchie: kleine groepen rijken
- Politea: gemengde staatsvorm => Democratie: volksvertegenwoordigers
Aristoteles:
- Niet één soort inrichting van de samenleving
- Democratie is niet ideaal, want de mening van ieder telt mee en niet alleen van de
deugdelijke elite.
- Het menselijke geluk (eudaimonia) is hoogste goed, waarna ieder streeft voor goede
leven.
Deugdethiek: juiste midden
Deugd: een eigenschap.
- Geluk vinden ook in de staat/polis. Gaat niet om persoonlijke geluk maar om dat wat
‘edele mensen’ als goed achten, oog op welzijn van het geheel.
Slechts voor de juiste families weggelegd
- Eudaimonia komt tot stand in gemeenschap, want de mens is zoon politikon (=een
dier met rede, een politiek dier).
Gelukkig leven handt dus samen met de rede en dus gebruiken voor de inrichting
van de samenleving
De deugd, arete stelt ons in staat tot goed handelen.
Door de rede in staat tot handelen. Een handeling is niet anders dan het in-
werking-zijn (energia) van de ziel op basis van de volkomen deugd.
- Later is volkomen deugd => rechtvaardigheid.
- Eudaimonia is iets voor de gemeenschap niet individueels, komt tot uiting in de polis.
- Volkomen deugd: Ethische en dianotietsche deugd: het praktische midden (alleen
wegeglegd voor de rijke families)
Ethische: moed/gematigheid/kalmte => strevende deel
Dianoetische: vaardigheid/kennis/wijsheid => denkende deel
Hebben elkaar nodig voor een juiste handeling (vooronderstellen elkaar), het
verstand stuurt de emotie. Bij elke situaties het juiste midden vinden. Een vaste
houding met ‘edele’ manier van gedrag met betrekking op de deugd.
- Hij begrijpt deze houding als ‘midden’ tussen twee uitersten.
o Deugd is intentionele houding, die midden of redelijke manier bepaalt.
o Praktische syllogisme: juist overleg.
Major: algemene handelingen.
Minor: wat er feitelijk aan de hand is.
Bij afweging van beide de beste beslissing.
- Volkomen deugd, rechtvaardigheid, is niet iets voor de massa want niet ieder
beschikt over deze deugd.
o Wie niet deugdelijk is, moet onder mensen vallen die wel deugdelijk zijn.
- Gelukkig mens is vriend van zichzelf, de behoeften sturen met je rede, in harmonie
met het geheel.
- Ondeugd, ene verlangen gaat ten koste van de ander