Klinische neuro-
psychologie
Hoorcollege
aantekeningen
eindtoets
,College 1 - Epilepsie & THL
Waarom bespreken we ziektebeelden?
1. We moeten de context begrijpen waar de patiënt zich in begeeft. Ten eerste houdt de
neuropsychologie zich met name bezig met gedragsverandering als gevolg van
hersenaandoeningen. Kennis van de pathologie geeft ons hierbij begrip van wat er in
hersenen verandert en hoe dat tot stoornissen leidt. Die context is heel belangrijk. Als je
psycholoog bent, moet je afstemmen met elkaar, en met de patiënt. Dat kan alleen als je
voldoende weet wat er bij de patiënt speelt. Daarvoor is kennis nodig.
2. Daarnaast heeft het te maken met het feit dat we patiënten transdiagnostisch
benaderen. Hiermee bedoelen we factoren die diagnostische categorieën overstijgen. Of je
nou lijdt aan dementie, of epilepsie, het geheugen en de wijze waarop dit werkt, blijft namelijk
hetzelfde. De definitie van geheugen verandert niet. Dus, ongeacht de pathologie blijft het
neuropsychologisch referentiekader en denken gelijk. Dit houdt in dat je buiten de kaders van
één aandoening gaat denken. Dat heet transdiagnostisch denken.
Hypotheses die je stelt bij diagnostiek, zijn in eerste instantie dus ook gericht op
functiedifferentiatie. In eerste instantie wil je nog helemaal niet weten wat de achterliggende
pathologie is. Je gaat ongeacht de diagnose, éérst kijken hoe het met bepaalde functies
gesteld zijn. Aan de hand hiervan, ga je pas kijken bij welke onderliggende pathologie dit
beeld kan passen.
Toch geeft kennis van de pathologie ook wel handvatten voor je hypotheses en daarom is het
belangrijk dat we de ziektebeelden wel bespreken.
3. Voor het spreken van dezelfde taal binnen een multidisciplinair team. Kennis van de
pathologie is ook heel belangrijk voor de terugkoppeling naar het behandelteam, de patiënt
en behandel consequenties. Klinische neuropsychologie is namelijk multidisciplinair. Hierbij is
het belangrijk dat je dezelfde taal spreekt. Vaak moet de psycholoog de taal van de arts leren,
en niet andersom.
Epilepsie
7 op de 1000 mensen krijgen de diagnose epilepsie. Dat is best veel.
Wat gebeurt er eigenlijk tijdens een epileptische aanval?
Er ontstaat een soort elektrische kortsluiting in de hersenen. Epilepsie kan zich beperken tot 1
hersenhelft, maar het kan zich ook uitbreiden. Dit onderscheid zie je ook terug in de symptomen.
Afhankelijk van waar de aanval zit, zie je het terug aan gedrag. Een aanval duurt seconden tot een
minuut/1.5 minuut.
Er zijn dus verschillende typen aanvallen:
1. Grote clonische tonische aanval → de aanval die we het beste kennen en waar de meeste
mensen aan denken bij epilepsie.
2. Myoclonische aanval → korte tijd verschieten.
3. Absence → even afdwalen. In de hersenen is de kortsluiting net zo heftig als tijdens een
grote aanval, alleen op slechts één plek in de hersenen. Het verschil met dagdromen is dat
een absence een abrupte onderbreking is van bezigheden. Tevens reageert een kind
helemaal niet op stimuli van buitenaf tijdens een absence, tijdens dagdromen wel. Een
absence duurt 5 - 15 seconden, terwijl dagdromen langer kan duren. Een absence kun je
uitlokken door langdurig diep zuchten, dagdromen natuurlijk niet. Een ander kenmerk is dat
, een absence frequent op kan treden en ze kennen een abrupt begin/einde. Dat zie je ook
terug op een EEG.
4. Eenvoudig partiële aanval → iemand kan bij kennis zijn, er is dus geen vermindering van
bewustzijn. Het kan zo zijn dat, afhankelijk van waar het begint, bijvoorbeeld in je oog, dat je
daar trekkingen krijgt. De focus van de epilepsie in het brein, is ook het eerste symptoom wat
je ziet. Het begint dan bijvoorbeeld in de motor cortex in de homunculus. Je noemt het pas
een Jacksonian March als de epilepsie zich uitspreidt over de hele homunculus.
5. Complex partiële aanval → iemand is niet goed aanspreekbaar en laat soms automatisme
in het handelen zien, door bijvoorbeeld te gaan opruimen en dingen rechtleggen. Deze
aanvallen zijn niet altijd herkenbaar, en kunnen leiden tot onbegrip vanuit de omgeving.
Er zijn dus verschillende uitingsvormen. Epilepsie kan zich op verschillende manieren manifesteren
en het leidt vaak tot sociaal ongemak. Sociale schaamte is vaak onderdeel van de dingen die
patiënten meemaken. Mensen uit de omgeving gaan vaak degene die epilepsie vereenzelvigen met
epilepsie. Maar zo’n persoon heeft ook een heel normaal leven, waarbij iemand graag auto wil rijden
bijvoorbeeld. Echter is zo’n aanval heel onvoorspelbaar en dat is ook wat de lijdensdruk zo hoog
maakt.
Wat is epilepsie?
Epilepsie is een chronische aandoening van het brein, wat gekenmerkt wordt door een voortdurende
neiging tot het genereren van epileptische aanvallen, en door de neurobiologische, cognitieve,
psychologische en sociale gevolgen.
Eigenlijk is epilepsie binnen de neurologie een vreemde eend in de bijt. Het is geen aandoening. Het
is ook geen 1 neuropsychologisch beeld, maar een symptoom. Het is een overprikkeling van de
hersenen, wat dan weer een symptoom is van een andere oorzaak.
Hoeveel mensen krijgen ooit een aanval: 1 op de 10
Hoeveel mensen hebben een chronische aandoening: 1/10
Prevalentie in NL: 0.5%
Het komt vaker voor bij kinderen, dan bij ouderen. Epilepsie komt voornamelijk voor tussen het 0-12
levensjaar. Boven je 20e begint epilepsie minder vaak. De hersenen rijpen gedurende het 0-12
levensjaar. Dit kan aanvallen oproepen. Daarom kan epilepsie na je 12e jaar ook weer verdwijnen.
Een aanval betekent dat er op dat moment een abnormale, overmatige, synchrone ontlading van
corticale neuronen is. Als alles tegelijkertijd gaat, dan krijg je een soort kortsluiting en dat levert de
symptomen op. Je lijdt aan epilepsie als je een verhoogde gevoeligheid hebt voor zulke epileptische
aanvallen. Criterium volgens het WHO is dat je 2 keer per jaar een aanval moet doormaken.
Epilepsie kan zich dus verschillend gedragen. De classificatie wordt daarom heel belangrijk. Het
maakt nogal uit wat voor epilepsie het is en waar het vandaan komt. Deze vragen worden
multidisciplinair benaderd. De classificatie die we vaak hanteren is de ILAE 2017 classificatie. De
maakt onderscheid tussen verschillende beginsituaties en of het wel of niet motorische verschijnselen
betreft.
Qua begin maken we onderscheid tussen:
1. Focaal begin → hierbij treedt de epilepsie op in slechts één van de twee hemisferen.
a. Er is sprake van intact bewustzijn of een gedaald bewustzijn. Als ergens gedurende
de aanval het bewustzijn daalt, spreken we al van gedaald bewustzijn.
, b. Het kan later van focaal naar bilateraal gaan. Het begin kan dus focaal zijn, maar het
kan zich uitspreiden over het hele brein, waardoor beide hersenhelften mee gaan
doen. Het begin is dan dus focaal maar uiteindelijk heb je toch een gegeneraliseerd
beeld. Maar, het kan ook clonisch-tonisch zijn, als de epilepsie zich al een olievlek
uitspreiden, waardoor het begin focaal is, maar het uiteindelijk een gegeneraliseerde
aanval wordt.
c. Het kan gepaard gaan met motorische verschijnselen, maar kan ook gepaard gaan
met niet-motorische verschijnselen.
2. Gegeneraliseerd begin → waarbij de epilepsie al begint in beide hersenhelften.
a. Het kan gepaard gaan met motorische verschijnselen, maar ook met niet-motorische
verschijnselen.
b. Als het motorisch is, kan het tonisch-clonisch zijn of anders motorisch.
3. Onbekend begin → niet bekend waar de epilepsie begint.
Ten tweede wordt dus gekeken of er sprake is van motorische verschijnselen . Dat wordt
beoordeeld aan het begin van de aanval. Als er aan het begin meerdere verschijnselen zijn, kijken we
altijd naar het symptoom dat het meest prominent is op dat moment. Soms begint een aanval namelijk
met sensorische verschijnselen, zoals iets ruiken of iets zien, maar treden er later ook motorische
verschijnselen op. Dan noemen we het dus een focaal niet-motorisch begin. Want het begint dan met
een rare geursensatie.
Voorbeelden van motorische verschijnselen:
1. Automatismen —> handelingen blijven uitvoeren op een soort automatische piloot.
2. Atonisch → verlies van je spierspanning, slap worden.
3. Clonisch → schokken.
4. Epileptische spasmen → het gezicht trekt samen, of er is sprake van krampjes.
Voorbeelden van niet motorische verschijnselen:
1. Autonome verschijnselen → misselijkheid, zweten, duizeligheid, angstig gevoel hebben.
2. Arrest → plotseling stoppen met een bezigheid, ineens niet meer kunnen praten, of plotseling
geen toegang meer hebben tot geheugen.
3. Cognitieve verschijnselen
4. Emotionele en sensorische verschijnselen → ineens gaan vloeken of ineens stank ruiken.
Op iedere plek in het brein kan de focus van epilepsie plaatsvinden. Het begin van de aanval verklapt
vaak waar de bron zit, daarom kijken we daarnaar. Zoals bij casus Lizzy, een meisje met epilepsie
die, als ze een aanval krijgt, ineens allerlei dingen gaat zien alsof ze van plastic zijn. Dat komt omdat
haar epilepsie begint op een plek in de hersenen waar textuur van objecten verwerkt wordt.
Epileptische aanval vs. niet epileptische aanval
Niet alles wat trekt, schokt of wegvalt is een epileptische aanval! De onvoorspelbaarheid van de
aanvallen maakt het zo moeilijk. Soms is het hebben van een aanval ook stressreducerend. Als je
een aanval hebt gehad, wordt de kans dat je er binnenkort weer een krijgt minder. Dit maakt dat
mensen soms aanvallen hebben die niet echt zijn.
Hoe kun je nou onderscheid maken tussen een echte aanval of een neppe?
- Luxerend moment. Een echte aanval komt vaak out of the blue. Een neppe is vaak terug te
voeren op een bepaald moment. Discolichten kunnen wel triggerend werken voor een echte
aanval. Dus mensen met epilepsie mogen soms niet naar bepaalde dingen toe. Dus, het kan
wel degelijk zo zijn dat er omgevingsfactoren kunnen zijn die zo’n aanval uitlokken. Het gaat
er bij dit argument vooral om dat mensen soms een aanval krijgen vlak voordat ze op bezoek
moeten bij iemand - een factor die psychologisch te duiden is dus.