Tentamen Ontwikkelingspsychologie 2015
Hoofdstuk 1: een inleiding in de ontwikkeling van een kind
Ontwikkelingspsychologie: De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van
conceptie tot adolescentie.
Fysieke ontwikkeling: Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals
de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap.
Cognitieve ontwikkeling: Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van
mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de
andere onderscheiden.
Persoonlijkheidsontwikkeling: Ontwikkeling die betrekking heeft op stabiliteit en verandering in de
eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.
Sociale ontwikkeling: Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop de interacties van
mensen met elkaar en hun sociale relaties in de loop van hun leven groeien, veranderen en stabiel
blijven.
Samen gevoegd ‘Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling’: Ontwikkeling die betrekking heeft op
sociale relaties en interacties met anderen en op duurzame eigenschappen die de ene persoon van de
andere onderscheiden.
Cohort: Een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren. Belangrijke sociale
gebeurtenissen zoals oorlogen, economische oplevingen en depressies, hongersnoden en epidemieën hebben
een bepaalde invloed op alle leden van een cohort.
Normatieve gebeurtenissen: Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op
dezelfde manier voltrekken. Normatieve gebeurtenissen kunnen biologisch, sociaal of cultureel
bepaald zijn. Het bereiken van de puberteit aan het begin van de adolescentie is bijvoorbeeld een
normatieve gebeurtenis, omdat het iedereen ongeveer in dezelfde periode overkomt. Een ander
voorbeeld, is dat alle kinderen in westerse culturen rond hun vijfde of zesde levensjaar beginnen met
verplicht onderwijs. Er bestaan verschillende soorten normatieve gebeurtenissen. Normatieve historisch
bepaalde invloeden zijn biologische en omgevingsinvloeden die gekoppeld zijn aan een specifiek
historisch moment. Kinderen die in New York woonden werden bijvoorbeeld allemaal geconfronteerd
met biologische en omgevingsproblemen als gevolg van de terroristische aanslagen op het World Trade
Center op 11 september 2001. Hun ontwikkeling zal worden beïnvloed door deze normatieve historisch
bepaalde gebeurtenis. Daarnaast heb je normatieve leeftijdgebonden invloeden. Dit zijn biologische en
omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht wanneer of
waar ze opgroeien. Biologische gebeurtenissen als de menopauze zijn bijvoorbeeld universele
fenomenen die in alle samenlevingen min of meer rond dezelfde tijd plaatsvinden. Ook een sociaal-
culturele gebeurtenis als eindexamen doen kan worden beschouwd als een normatieve leeftijdgebonden
invloed, omdat zij voor de meeste adolescenten plaatsvindt aan het eind van de tienerjaren.
Ontwikkeling wordt ook bepaald door normatieve sociaal-cultureel bepaalde invloeden, zoals etnische
afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur en andere factoren. Immigrantenkinderen die
Nederlands als tweede taal spreken, zijn bijvoorbeeld onderhevig aan heel andere sociaal-cultureel
bepaalde invloeden, dan in Nederland of België geboren kinderen die Nederlands als moedertaal
hebben. Tot slot zijn ook niet-normatieve gebeurtenissen van invloed op de ontwikkeling. Dit zijn
specifieke, atypische gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek persoon op een
tijdstip dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen. De ervaring van Louise
Brown, die opgroeide met het besef dat zij het eerste kind ter wereld was dat via in-vitrofertilisatie werd
verwerkt, is een voorbeeld van een niet-normatieve gebeurtenis. Kinderen kunnen ook hun eigen niet-
normatieve gebeurtenis creëren. Een middelbare school leerling die een landelijke
wetenschapswedstrijd wint, creëert voor zichzelf een niet-normatieve gebeurtenis. In feite bouwt zij
actief aan haar eigen omgeving en heeft zij een aandeel in haar eigen ontwikkeling.
Normatieve invloeden: invloeden die leiden tot conformiteit omdat men de gevolgen van afwijkend
gedrag vreest.
Continue verandering: Geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien
uit die van de vorige niveaus. Continue verandering is kwantitatief; de onderliggende
ontwikkelingsprocessen die de aanzet geven tot verandering, blijven gedurende het hele leven
, hetzelfde. In het geval van voortdurende verandering vertoont de manier waarop kinderen zich
bekwamen in denken, praten en handelen sterke overeenkomsten met de manier waarop hun lichaam
groeit: via een geleidelijk ontwikkelingsproces. Veranderingen in lengte zijn bijvoorbeeld continu.
Discontinue verandering: Ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk
stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia. Zulke stadia zijn
onder meer de kleutertijd, de kindertijd en de adolescentie. Vanuit dit standpunt gezien, kan een
ontwikkeling heel abrupt, oftewel discontinu, verlopen.
Kritieke periode: Een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste
gevolgen heeft. Er is sprake van kritieke perioden wanneer de aanwezigheid van bepaalde soorten
omgevingsstimuli noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling.
Plasticiteit: De mate waarin een ontwikkelingsgedrag of fysieke structuur kan worden gewijzigd.
(de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk is). Vooral op
gebied van de cognitieve, persoonlijkheids- en sociale ontwikkeling (flexibiliteit). {Vermogen van het
zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen door ervaring. Dankzij plasticiteit is het
zenuwstelsel in sommige gevallen in staat fysieke beschadigingen te compenseren.}
Gevoelige periode: Een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een organisme, waarin
dat organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet
van de ontwikkeling. (gevoelig en ontvankelijk voor bepaalde soorten stimuli in hun omgeving).
Een gevoelige periode staat voor de periode waarin bepaalde vermogens optimaal naar voren
komen. Met name kinderen zijn bijzonder gevoelig voor invloeden uit de omgeving.
Het verschil tussen de concepten van kritieke perioden en de concepten van gevoelige perioden
is belangrijk: er wordt aangenomen dat het permanente, onomkeerbare gevolgen heeft wanneer
een individu in ontwikkeling in kritieke perioden bepaalde invloeden mist. In tegenstelling tot bij
een kritieke perioden heeft de afwezigheid van die stimuli tijdens een gevoelige periode niet
altijd onomkeerbare consequenties.
Maturatie: Het proces van geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie. (nature):
verwijst in deze context naar eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders
erven.
, Hoofdstuk 2: theoretische perspectieven en onderzoek
Theorieën: Verklaring en voorspelling over een interessant verschijnsel, die een raamwerk biedt om de
relaties tussen een geordende reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief: Benadering van ontwikkeling waarbij men er vanuit gaat dat gedrag
gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich
nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Psychoanalytische theorie: Theorie van Freud die er vanuit gaat dat onbewuste krachten bepalend
zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
Id (mentaal proces): Het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat
aanwezig is bij de geboorte. Bevat de fundamentele drijfveren en onderdrukte herinneringen.
Energiebron van de persoonlijkheid. Motieven, driften en lusten.
Ego (mentaal proces): Het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid. De rationele geest. Voert de
strijd tussen het Id en de superego, maar zal nooit volledig een voorkeur geven aan één van beiden. (je lusten en
driften met je geweten). Het bewuste, rationele deel van de persoonlijkheid, dat is belast met het handhaven van
de vrede tussen het superego en het id.
Superego (mentaal proces): Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt
en het onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad. Geweten en het ik-ideaal. Deel van de
persoonlijkheid dat onze normen en waarden bevat, inclusief morele attitudes die zijn overgenomen van ouders en
maatschappij.
Psychoseksuele ontwikkeling: Een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of bevrediging,
steeds meer gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
Opeenvolgende, instinctieve patronen waarbij genot wordt geassocieerd met de stimulatie van
specifieke delen van het lichaam in verschillende perioden van het leven.
Orale fase (0-1 jaar) Id Behoefte: orale stimulatie door zuigen, eten, huilen, brabbelen.
Uitdaging: afhankelijkheid overwinnen.
Anale fase (1-3 jaar) Ego Behoefte: anale stimulatie door training van blaas en darmen.
Uitdagingen: Zindelijkheidstraining, autonomie.
Fallische fase (5-6 jaar) Behoefte: Stimulatie van genitaliën. Uitdagingen: Oplossen van
oedipuscomplex: ontwikkelen van erotische aantrekkingskracht tot ouder van andere geslacht en
vijandigheid tegenover ouder van zelfde geslacht.
Oedipuscomplex goed doorstaan: ontstaat het superego
Latentiefase (- 11 jaar) Behoefte: onderdrukking van seksuele en agressieve verlangens,
waaronder gevoelens die te maken hebben met oedipuscomplex (volgens Freud grotendeels onbewust
proces waarbij jongens zich aangetrokken voelen tot hun moeder en zich identificeren met hun vader.
Later verschuift de erotische aantrekkingskracht naar vrouwen van hun eigen leeftijd). Uitdagingen:
Bewust: aanleren van bescheidenheid en schaamte. Onbewust: omgaan met onderdrukt
oedipuscomplex.
Genitalefase (puberteit en volwassenheid) Behoefte: Volwassen seksuele relaties. Uitdagingen:
Energie steken in gezonde bezigheden. Nieuwe relatie ontwikkelen met ouders.
Fixatie: Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict. Blijven steken. Vertraging/remming in onze psychologische ontwikkeling. Voorbeeld: er is sprake van
fixatie in het orale stadium als het kind er niet in slaagt om de afhankelijkheid van het eerste levensjaar achter zich
te laten.
Psychosociale ontwikkeling: Benadering van ontwikkeling die de veranderingen omvat in de manier
waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen
onszelf als leden van de maatschappij.
Behavioristisch perspectief: Benadering van ontwikkeling waarbij men er vanuit gaat dat
waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving, cruciaal zijn voor het begrijpen van de
ontwikkeling van het individu.
Klassieke conditionering: Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert
reageren op een neutrale stimulus die de respons normaal gesproken niet uitlokt (aangeboren reflexen).