Bestuurskunde samenvatting h1 t/m h6
H1 introductie
1.1
Iedereen krijgt te maken met de overheid.
Bestuurskunde: de discipline die zich bezighoudt met de voorbereiding, de bepaling, de
uitvoering en de evaluatie van overheidsbeleid. invalshoek van het besturen staat centraal.
Bestuur= kunde van het besturen, bestuurders= iemand die stuurt
Bestuurders zijn de politici: bijv. wethouders, de gedeputeerden of de ministers.
Uitgangspunten: bestuurskunde …
- Helpt om de overheid zelf om effectiever te werken
- Helpt anderen om doelgerichter met de overheid om te gaan.
1.2
Bij totstandkoming van beleid worden zelfden de technische ‘beste’ oplossing gekozen.
Allerlei factoren spelen namelijk een rol bij beleidsvorming.
H2
2.1 gaan in op geschiedenis van bestuur en belangrijke begrippen uit de bestuurskunde
2.2
Van een staat te spreken als er sprake is van:
1. een (afgegrensd) grondgebied
2. een (geaccepteerd) bestuursgezag. soevereiniteit: hoogste macht of gezag
3. een (te onderscheiden) staatsvolk
moderne staten kennen 2 pijlers die ten grondslag liggen aan de inrichting van hun bestuur:
1. de scheiding tussen kerk en staat en 2. de scheiding van de drie machten.
Verschillende soorten samenlevingen:
- samenlevingen op basis van gelijkheid
- samenlevingen met rangorde
- samenlevingen met gelaagdheid (bijv adel, boeren, burgerij)
,Montesquieu beschreef de drie machten (trias politica), de horizontale machtenscheiding:
- de wetgevende macht de statengeneraal
- de uitvoerende macht ministeries
- de rechterlijke macht onafhankelijke rechters
elk van de machten kent zijn eigen grondslagen, regels, bevoegdheden en mechanismen om
te corrigeren. Ze houden elkaar in balans en er is geen vorm van hiërarchie tussen machten.
Het ambtenarenapparaat werd aangeduid met de term ‘de vierde macht’, dit waren
ambtenaren die voor de minister zaken uitvoerden en daarbij namen zij allerlei
uitvoeringsbeslissingen. Kenmerkend aan deze machten is dat zij, soms achter de
schermen, de politieke besluitvorming beïnvloeden.
In 1848 het huis van Thorbecke:
Verticale machtenscheiding
EU
Water Rijk V.R.
schappen Provincie
Gemeente
Staatsdeel
Met de grondwet van 1848 begint in NL de moderne tijd.
In de 19e eeuw was er een nachtwakersstaat. Overheidsrol was beperkt tot het garanderen
van de veiligheid van de inwoners. Wetgeving was vooral gericht op het handhaven van de
rechtsorde. Begin 20e eeuw krijgt de overheid een grotere rol bij het aanpakken van de grote
maatschappelijke problemen( armoede, slechte arbeidsomstandigheden, huisvesting).
Na de tweede wereldoorlog bemoeit de overheid zich meer met de samenleving,
verschuiving van het aandachtsveld van de overheid kunnen aangeduid met codificatie en
modificatie.
Codificatie: het op schrift stellen van recht, ‘het maken van een boek.’ De overheid volgt
eerst de ontwikkelingen in de samenleving volgt en daarna wetten opstelt die passen bij de
geconstateerde ontwikkelingen.
Modificatie: de overheid wil continu inspelen op de ontwikkelingen in de samenleving en
mogelijk zelfs daarop vooruitlopen en ontwikkelingen in die samenleving en mogelijk zelfs
daarop vooruitlopen en ontwikkelingen beïnvloeden. Verzorgingsstaat
Nu leven we in een post-verzorgingsstaat, moet bescherming zijn voor de zwakkeren in de
samenleving en aan de andere kant is het huidige stelsel niet meer vol te houden en moeten
er veranderingen plaats vinden. Ook heeft de overheid teveel verantwoordelijkheden.
, Participatie samenleving: verantwoordelijkheden liggen steeds meer bij de burger en
overheid trekt zich steeds meer terug. Hierdoor wordt de overheid kleiner.
Een belangrijke rol bij het vormgeven van onze (post-)verzorgingsstaat spelen de politieke
stromingen die in NL dominant zijn.Hebben elk een eigen opvatting over de rol van overheid.
Stroming Kernwoord Opvatting
Liberalisme Vrijheidsbeginsel Vrijheid van individu, overheid met beperkte
omvang en belangrijke rol aan de markt als
zelfregulerend mechanisme
Christendemocratie Christelijke beginselen Ziet een belangrijke rol voor
maatschappelijke organisaties, particulier
initiatief speelt daarbij ook belangrijke rol
Socialisme Gelijkheidsbeginsel Ziet een belangrijke rol voor overheid,
rechtvaardige samenleving met sociale
gelijkheid
2.3 betekenis overheid
Er is niet één overheid, maar de overheid is opgebouwd uit een gecompliceerd geheel van
verschillende actoren, met soms tegenstrijdige belangen en doelstellingen. De overheid is
een bonte verzameling van overheidsorganisaties en belangen
Overheid: het geheel van bestuurders en bestuurlijke colleges in een staatsverband en het
daarbij horende ambtelijke apparaat.
Kenmerken van de Nederlandse overheid:
1.De onderverdeling in een wetgevende, uitvoerende en een rechterlijke macht, de scheiding
in NL is niet altijd heel absoluut.
2.De gedecentraliseerde eenheidsstaat , houdt in dat veel taken en bevoegdheden aan
andere overheidsorganen dan de centrale overheid zijn toebedeeld.
Eenheid: de centrale (of rijks)overheid
Decentralisatie: de toedeling van taken en bevoegdheden aan andere overheidsorganen dan
de centrale overheid. Worden over drie bestuurslagen verdeeld rijksoverheid, provincies,
gemeenten verticale machtenscheiding, hier zit continu beweging in.
Als deze andere overheidsorganen een bepaald gebied besturen = territoriale decentralisatie
Als * is ingesteld ter behartiging van een bepaald doel = functionele decentralisatie
Bestuurslaag Taak
Rijk Draagt zorg voor taken die niet aan lagere
overheden kunnen worden toebedeeld
Provincie Heeft een coördinerende taak
Gemeenten Doen vooral het uitvoerende werk en staan
het dichtst bij de burgers
Autonomie: eigen regels bepalen tenzij hoger er last van heeft.( APV, riolering). Gemeenten
en provincies hebben een ‘eigen huishouding’, binnen zekere grenzen, exclusieve taken en
bevoegdheden hebben waar de andere verheden zich niet in mogen mengen.