Samenvatting ecologie
Presentatie 1 – Hoofdstuk 51
Ecologie: De studie van interacties tussen organismen en hun milieu.
Het milieu is belangrijk voor de verspreiding van verspreiding en grootte van populaties. Het milieu
bestaat uit:
Biotische factoren: Levende componenten in de omgeving. De interactie met andere soorten
(predatie, competitie).
Abiotische factoren: Niet-levende componenten in de omgeving (bijv. temperatuur, wind, zon,
water, bodem, seizoenen).
Biota: Alle levende organismen in een milieu.
Binnen de ecologie zijn er 5 onderzoeksgebieden. Voor de toets de toepassingen weten:
1. Organismeniveau: Onderzoekt hoe de bouw, fysiologie en het gedrag van dieren passen
bij het milieu.
2. Populatiebiologie: Onderzoekt factoren die bepalen hoeveel individuen van een soort in
een bepaald gebied leven.
3. Levensgemeenschap ecologie: Onderzoekt de interacties tussen organismen in een
leefgemeenschap. De relaties tussen organismen met andere soorten.
4. Ecosystemen: Onderzoekt de energiestromen en de stof-kringlopen tussen de biotische
en abiotische componenten.
5. Landschapsecologie: Onderzoekt de relatie tussen de ecosystemen en de verdeling van
ecosystemen in een bepaalde geografische regio.
6. Biosfeer: Alles op aarde waar leven mogelijk is. De som van alle ecosystemen.
Biogeografie: De verspreiding van soorten over de wereld. Dit wordt bepaald door de
interacties tussen organismen en met het milieu (biotische en abiotische factoren).
Dispersie: De beweging van individuen vanuit hun centrum, draagt bij aan de verspreiding van
soorten over de aarde. Het resultaat van de dispersie is de verspreiding.
Macroklimaat: Patronen op wereld, regionale en lokale schaal.
Microklimaat: Heel fijne, zeer lokale patronen. Bijvoorbeeld onder een boomstronk.
Bioom: Grote vegetatiezones op de aarde. Het
klimaat en de vegetatie vertonen gelijkenissen.
Bijvoorbeeld bladverliezende loofbomen.
Aquatische: Plassen, moerassen, beken,
rivieren, getijdenzones, koraalriffen,
pelagische en bentische zones.
Terrestrische: Regenwoud, savanne,
woestijn, naaldwouden, gematigde
loofbossen, toendra’s.
Er zijn twee factoren voor de verspreiding van
biomen: De gemiddelde temperatuur en de
gemiddelde neerslag per jaar.
, Presentatie 2 – Hoofdstuk 53
Populatie: Een groep organismen die op dezelfde plek en plaats bij elkaar zijn en dus met
elkaar kunnen voortplanten. De grens van de populatie kan natuurlijk zijn (bergen, eiland),
maar het kan ook door een onderzoeker kunstmatig worden bepaald.
De grootte van de populatie verandert continu en wordt bepaald door biotische en abiotische
factoren.
Dichtheid: Hoeveelheid individuen per volume-eenheid (bijv. km 2). Dit is vaak moeilijk te
meten of te tellen, hiervoor worden steekproef of de mark-recapture methode o.a. voor
gebruikt.
Mark-recapture: Onderzoekers doen twee steekproeven; In de eerste steekproef vangen de
onderzoekers een willekeurig aantal dieren (M), markeren deze en laten ze weer los. Bij een
tweede steekproef (tijd is belangrijk) vangen ze een hoeveelheid dieren (n) en noteren hoeveel
van deze zijn gemarkeerd (m).
De populatiegrootte N = (M*n)/m
M = Aantal dieren eerste steekproef.
N = Aantal dieren totaal tweede steekproef.
M = Aantal dieren gemarkeerd tweede steekproef.
ΔPopulatiegrootte = Geboorte + Immigratie – Sterfte – Emigratie.
Verspreiding/dispersie: Hoe en waar een soort voorkomt, hierbij hebben de biotische
en abiotische factoren invloed.
Geclusterde verspreiding: Dieren clusteren in groepjes als gevolg van voedingsstoffen of
gedrag.
Uniforme verspreiding: Individuen zijn gelijkmatig verdeeld als gevolg van sociale
interacties (territorium).
Willekeurige verspreiding: De positie van elk individu is onafhankelijk van andere
individuen.
Demografie: De studie van de biotische en abiotische factoren die de populatie beïnvloeden en
veranderen. Dit kan worden gedaan door een life table.
Life-table: Een overzicht waarin onder andere per leeftijdsgroep het aantal levende dieren staan,
hoeveel individuen gestorven zijn en hoeveel nakomelingen vrouwtjes gemiddeld krijgen. Vanuit
een life table kan een overlevingscurve worden
gemaakt.
Overlevingscurve: de hoeveelheid individuen die bij
iedere leeftijd nog leven.