Leerdoelen module 2
Leerdoelen par. 2.1
Na het volgen van dit deel heeft u:
- Begrip en kennis van de aard van de internationale rechtspersoonlijkheid en hoe
deze zich verhoudt tot staten
- Begrip en inzicht van de wijze waarop nieuwe staten tot stand komen in het
internationaal recht en waarom sommige entiteiten niet erkend worden als staat
binnen deze rechtsorde
2.1 Staten
De staat is de het belangrijkste rechtssubject in het stelsel van de internationale rechtsorde.
Wanneer is een entiteit onder internationaal recht een staat?
Staten, internationale organisaties en individuen hebben allemaal internationale
rechtspersoonlijkheid. Internationale rechtspersoonlijkheid is een internationaal
publiekrechtelijke status op basis waarvan:
- Internationale rechten en plichten kunnen worden verkregen;
- Andere internationale persoonlijkheden aansprakelijk kunnen worden gesteld;
- Internationale rechtsbetrekkingen kunnen worden aangegaan.
Kortom, internationale rechtspersoonlijkheid houdt in dat men beschikt over rechten en
plichten onder internationaal recht en over de capaciteit deze af te dwingen. Staten bezitten
de meest volledige vorm van rechtspersoonlijkheid en kunnen, bijvoorbeeld door middel van
verdragen en/of gewoonten, beperkte internationale rechtspersoonlijkheid verlenen aan
andere actoren. Op basis hiervan hebben internationale organisaties en individuen rechten
en plichten verkregen onder internationaal recht. Deze rechten en plichten zijn niet
onbeperkt en zijn afhankelijk van de instemming van staten.
Wanneer is een staat onder internationaal recht een staat? Om antwoord op deze vraag te
krijgen, wordt verwezen naar het Verdrag van Montevideo inzake de rechten en plichten van
staten van 1933. Dit verdrag, dat is uitgekristalliseerd naar gewoonterecht, wordt
beschouwd als het uitgangspunt om te beoordelen of een entiteit voldoet aan de criteria om
een staat te zijn. Deze zijn niet uitputtend, maar ze worden universeel geaccepteerd als de
minimumcriteria voor de soevereiniteit. Er zijn drie feitelijke (bestaans)voorwaarden:
1. Vaste bevolking: een staat moet beschikken over een stabiele kernpopulatie met een
sterke band of loyaliteit aan de staat, meestal in de vorm van een nationaliteit.
Staten kunnen heel verschillend zijn: Naura heeft bijvoorbeeld minder dan 10.000
inwoners, terwijl China en India miljarden hebben. Een bevolking kan ook nomadisch
zijn, op voorwaarde dat zij sterke banden heeft met het gebied in kwestie (zie het ICJ-
advies van 1975 in de Westelijke Sahara)
2. Gedefinieerd grondgebied: een staat moet wettig ononderbroken bezit en controle
over een bepaald kerngebied hebben. Dit sluit entiteiten uit die slechts tijdelijk
territorium besturen, zoals rebellengroepen. Het sluit ook entiteiten uit die
grondbezit hebben verkregen door middel van een onwettige gewapende macht of
annexatie. De status van staat wordt niet ontkend alleen omdat bepaalde grenzen
, van een land worden betwist of niet volledig worden erkend door andere staten (bv.
Israël). Het IGH heeft duidelijk gemaakt dat er geen internationale rechtsregel
bestaat waarbij de landgrenzen van een staat volledig moeten worden afgebakend
(1969 Noordzee-continentaal plat bij het ICJ).
3. (Effectief) Gezagsstructuur: een staat heeft een geheel van instellingen die publiek
gezag uitoefenen over de daarop wonende bevolking. Internationaal recht zegt niets
over de wijze waarop een staat georganiseerd moet worden. Als een entiteit lid wil
worden van een internationale organisatie of verdrag, dan kunnen er wel eisen
gesteld worden aan de interne organisatie van een staat.
Het Verdrag van Montevideo noemt nog een vierde voorwaarde, namelijk het vermogen om
buitenlandse betrekkingen aan te gaan. Echter, dit is geen zelfstandig element, want zoals
Nollkaemper aangeeft, volgt dit uit de aanwezigheid van de eerste drie voorwaarden.
Erkenning
Nollkaemper geeft aan dat erkenning een eenzijdige handeling is waarbij een staat
aanvaardt dat een nieuwe entiteit voldoet aan de vereisten van staatsvorming en daarmee
de status van zelfstandige staat toekomt. Erkenning wordt geacht een declaratoire functie te
hebben, wat inhoudt dat erkenning slechts een bevestiging is van het feitelijke bestaan van
een staat. Bij de constitutieve theorie is het bestaan van de staat afhankelijk van een daad
van formele erkenning door andere staten. Voor deze theorie is heden ten dage geen steun
meer te vinden. Een staat hoeft niet door andere staten juridisch erkend te worden om als
internationaal rechtssubject erkend te worden, maar het kan wel juridische relevantie
hebben.
Volgens Nollkaemper is het bij de beoordeling relevant of een entiteit de voornaamste
kenmerken van een staat bezit, omdat:
- Het praktische betekenis geeft aan de rechtssubjectiviteit van een staat;
- Het een correctief effect heeft.
,Leerdoelen par 2.2
Na het bestuderen van deze paragraaf bent u in staat om:
- De aard van internationale organisaties te begrijpen en heeft u kennis en inzicht in de
wijze waarop deze worden opgericht;
- In te zien wat de discussie en de consequenties zijn van het hebben van
rechtssubjectiviteit van een internationale organisatie;
- De bevoegdheden en functies van verschillende internationale organisaties te
kunnen bepalen;
- Te begrijpen hoe een internationale organisatie verantwoordelijk kan worden gesteld
voor de schending van een internationale verplichting;
- De belangrijkste kenmerken van de Verenigde Naties, waarschijnlijk de belangrijkste
internationale organisatie, te identificeren en te analyseren.
2.2 Internationale organisaties
Internationale organisaties worden opgericht door staten. De functie van de internationale
organisaties is toebedeeld door de oorspronkelijke staten. Een internationale organisatie
wordt meestal opgericht bij een verdrag. In dit verdrag kun je ook vinden hoe de organisatie
intern is ingericht en wie er lid van kan worden.
Zoals Nollkaemper aangeeft, hangt de vraag of een samenwerkingsverband een
internationale organisatie is, af van een aantal feitelijke criteria waarbij het vooral van
belang is dat er een permanent orgaan is met zelfstandige bevoegdheden. Een
internationale organisatie moet zijn taken feitelijk los van de staat kunnen uitoefenen.
De rechtssubjectiviteit van een internationale organisatie kan objectief van aard zijn, dat wil
zeggen dat zij gelding heeft tegenover alle staten (en andere organisaties). Dit is van belang,
omdat de rechtssubjectiviteit vaak niet expliciet uit het oprichtingsverdrag is af te leiden.
Echter, er bestaat ook nog de opvatting dat internationale organisaties alleen
rechtssubjectiviteit bezitten ten aanzien van staten (en organisaties) die deze
rechtssubjectiviteit hebben erkend.
De bevoegdheden van internationale organisaties zijn in vergelijking met die van de staten
beperkt. De bevoegdheden van internationale organisaties kan men afleiden uit het
oprichtingsverdrag waar de bevoegdheden expliciet zijn toebedeeld. Internationale
organisaties kunnen ook bevoegdheden bezitten die niet uitdrukkelijk in het
oprichtingsverdrag te vinden zijn, maar die worden afgeleid uit de doelstellingen en de
functies van de internationale organisatie. Dit wordt aangeduid met de term geïmpliceerde
bevoegdheden. Een andere mogelijkheid om de bevoegdheden toe te kennen is op basis van
de in de praktijk bepaalde bevoegdheden, die niet in het oprichtingsverdrag te vinden zijn,
maar die door de politieke praktijk zijn uitgebreid.
Het hebben van rechtssubjectiviteit betekent dat internationale organisaties over
zelfstandige rechtspersoonlijkheid bezitten, die losstaat van de staten die ze opgericht
hebben. Dit houdt in dat elke claim die de organisatie zou kunnen hebben tegen een staat of
andere entiteit bij de organisatie zelf hoort en op eigen naam wordt gebracht. Dit betekent
ook dat alle verplichtingen aan de organisatie zijn toe te rekenen en niet aan de lidstaten.
, Rechtssubjectiviteit houdt verder in dat organisaties en hun personeel over immuniteiten en
belastingvrijstellingen beschikken in de landen waar zij actief zijn. Dit komt meestal tot stand
door:
a) Binnenlandse wetten die genoemde immuniteit en belastingvrijstelling verlenen;
b) Een zetelovereenkomst;
c) Een multilaterale overeenkomst, zoals het Verdrag van 1947 betreffende de
voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties;
d) Het wordt vermeld in het oprichtingsverdrag van de organisaties en is derhalve
bindend voor de lidstaten; of
e) In afwezigheid van een van deze, kan een ad-hoc regeling worden overeengekomen
met een bepaalde natie.
Ten slotte kan naar internationaal recht een internationale organisatie verantwoordelijk
worden gehouden voor handelingen die in overtreding zijn met het internationale recht.
Lees hoofdstuk 2, 3 en 4 van Nollkaemper
Hoofdstuk 2 Rechtssubjecten
§ 2.1 Inleiding
Randnummer 36
De internationale rechtsorde kent haar eigen rechtssubjecten. Dit zijn de personen of
entiteiten die de bekwaamheid bezitten om deel te nemen aan het rechtsverkeer in de
internationale rechtsorde.
Randnummer 37
De internationale rechtsorde kent een verscheidenheid aan rechtssubjecten. Tot ver in de
20e eeuw werd aangenomen dat alleen staten internationale rechtssubjecten zouden zijn en
dat de internationale rechtsorde dus uitsluitend rechtsbetrekking tussen staten zou
reguleren.
De opvatting dat alleen staten subjecten van internationaal recht zouden zijn, is in het
moderne internationaal publiekrecht echter achterhaald. Tot de rechtssubjecten in de
internationale rechtsorde behoren, naast staten, onder meer ook internationale
organisaties, zogenoemde de facto-regimes en individuen.
§ 2.2 Het begrip rechtssubjectiviteit
Randnummer 38
Personen kunnen worden aangeduid als internationaal rechtssubject indien ze de juridische
bekwaamheid hebben om binnen de internationale rechtsorde deel te nemen aan het
rechtsverkeer.