Internationaal recht samenvatting
Leerdoelen Module 1
Module 1: H1, H2, H5 & H13
Na het bestuderen van module 1:
Begrijpt u de historische ontwikkeling van het internationaal recht;
De oorsprong van het internationaal publiekrecht wordt vaak verbonden met het ontstaan
van onafhankelijke en soevereine staten in Europa. Het internationaal publiekrecht had ten
tijde van de opkomst van soevereine staten vooral als functie de bevordering van het
vreedzaam samenleven van staten.
De Vrede van Westfalen, getekend in 1648, beëindigde de Dertigjarige Oorlog in het
Heilige Roomse Rijk en de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Nederlandse
Republiek. Het vestigde een nieuw Europees machtsevenwicht door de soevereiniteit van
staten te erkennen. Met de vrede van Westfalen ontstond een systeem van soevereine en
gelijke staten die niet langer waren onderworpen aan een hoger gezag.
Heeft u begrip en kennis van de concepten soevereiniteit, soevereine gelijkheid en het
verbod van interventie en kunt u deze begrippen identificeren als de kernconcepten van het
internationaal recht;
Soevereiniteit: verwijst naar het hoogste gezag van een staat om onafhankelijk te handelen
binnen zijn eigen grenzen, zonder inmenging van buitenaf. Dit houdt in dat een staat het
recht heeft om zijn eigen wetten te maken, beleid te bepalen en internationale betrekkingen
aan te gaan. In internationaal recht betekent soevereiniteit ook dat staten elkaars
onafhankelijkheid en territoriale integriteit respecteren.
Soevereine gelijkheid is een principe in het internationaal recht dat stelt dat alle staten,
ongeacht hun grootte, macht of invloed, juridisch gezien gelijk zijn. Dit betekent dat iedere
staat dezelfde rechten en plichten heeft, zoals het recht op onafhankelijkheid, territoriale
integriteit en niet-inmenging in binnenlandse zaken. Hoewel staten verschillen in macht,
worden ze in de internationale rechtsorde als gelijken behandeld.
Het verbod van interventie is een principe in het internationaal recht dat stelt dat geen
enkele staat zich mag mengen in de interne of externe aangelegenheden van een andere
soevereine staat. Dit omvat zowel militaire als niet-militaire inmenging, zoals politieke,
economische of diplomatieke druk. Het doel is om de soevereiniteit en onafhankelijkheid van
staten te beschermen, zodat elke staat zijn eigen beleid en bestuur kan bepalen zonder
externe dwang of inmenging.
Ook wel, kernprincipes van het internationaal recht, omdat ze de basis vormen voor het
waarborgen van orde, onafhankelijkheid en respect tussen staten in de internationale
gemeenschap.
1
,Kunt u de basisprincipes van het internationaalrechtelijke stelsel herkennen en identificeren;
De basisprincipes van het internationaalrechtelijke stelsel vormen de fundering van de
internationale rechtsorde en zorgen voor samenwerking en orde tussen staten. De
belangrijkste zijn:
Soevereiniteit van staten: Staten zijn onafhankelijk en hebben het hoogste gezag binnen
hun eigen grenzen.
Soevereine gelijkheid: Alle staten, ongeacht hun grootte of macht, zijn juridisch gelijk en
hebben dezelfde rechten en plichten.
Verbod op geweld: Staten mogen geen geweld gebruiken tegen de territoriale integriteit of
politieke onafhankelijkheid van andere staten, behalve in zelfverdediging of met
toestemming van de VN-Veiligheidsraad.
Pacta sunt servanda: Verdragen en internationale afspraken moeten worden nagekomen
door de staten die ze ondertekenen.
Non-interventie: Staten mogen zich niet mengen in de interne aangelegenheden van
andere staten.
Zelfbeschikkingsrecht van volkeren: Volkeren hebben het recht om vrij hun politieke
status te bepalen en hun ontwikkeling te bevorderen.
Respect voor mensenrechten: Staten moeten de fundamentele rechten en vrijheden van
individuen beschermen en waarborgen.
Deze principes dragen bij aan de stabiliteit en rechtvaardigheid in de internationale
betrekkingen. Belangrijke onderdelen uit de geschiedenis van het internationaal recht zijn:
kolonisatie, onafhankelijke staten en samenwerking.
Jurisprudentie module 1
PCIJ: Case of the S.S. Lotus (France v. Turkey
De S.S. Lotus-zaak (1927), behandeld door het Permanente Hof van Internationale Justitie (PCIJ), is
een fundamentele uitspraak in het internationaal recht, vooral op het gebied van jurisdictie. De zaak
betrof een botsing op zee tussen een Frans en een Turks schip, waarbij de vraag was of Turkije
rechtsmacht had om een Franse officier strafrechtelijk te vervolgen voor een incident dat buiten zijn
territorium had plaatsgevonden.
De S.S. Lotus-zaak legde belangrijke rechtsregels vast over de uitoefening van jurisdictie door staten.
De uitspraak bevestigde de soevereiniteit van staten en gaf hen ruimte om jurisdictie te claimen in
internationale incidenten, tenzij het internationaal recht dit uitdrukkelijk verbiedt. Het sloot de
mogelijkheid van extraterritoriale jurisdictie niet uit en stelde dat territoriale jurisdictie niet exclusief is.
2
, ICJ: Legality of the Threat or Use of Nuclear Weapons,[1996]
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) in de "Legality of the Threat or Use of
Nuclear Weapons"(1996) behandelde de vraag of het dreigen met of het gebruik van kernwapens in
overeenstemming was met internationaal recht. Het ICJ gaf geen definitief antwoord of kernwapens in
alle omstandigheden verboden zijn, maar gaf wel een aantal belangrijke overwegingen die de basis
vormen voor juridische regels over dit onderwerp.
De belangrijkste rechtsregels uit de Legality of the Threat or Use of Nuclear Weapons-uitspraak
van het ICJ zijn:
● Het dreigen met of gebruik van kernwapens moet voldoen aan het VN-Handvest, met name
de regels inzake zelfverdediging en het verbod op agressie.
● Het gebruik van kernwapens moet voldoen aan het internationaal humanitair recht,
waaronder de beginselen van discriminatie, proportionaliteit en het vermijden van nodeloos
lijden.
● Er is geen specifiek verbod op kernwapens onder het internationaal gewoonterecht of
verdragen, maar hun gebruik blijft onderworpen aan andere relevante regels van het
internationaal recht.
● In extreme omstandigheden van zelfverdediging kan het gebruik van kernwapens mogelijk
niet volledig uitgesloten worden, hoewel dit een controversieel punt blijft.
● Staten zijn verplicht om in goed vertrouwen te onderhandelen over nucleaire ontwapening.
ICJ: North Sea Continental Shelf (F.R. Germany v. Denmark; F.R. Germany v. Netherlands), [1969]
De uitspraak in de North Sea Continental Shelf Cases (1969), die werd voorgelegd door Duitsland,
Denemarken en Nederland, gaat over de afbakening van het continentale plat in de Noordzee. Het
Internationaal Gerechtshof (ICJ) moest beslissen welke methode voor de afbakening van het
continentaal plat zou worden toegepast. Dit arrest is van groot belang voor het internationaal zeerecht
en de verdeling van maritieme gebieden. Hieruit vloeien een aantal belangrijke rechtsregels voort:
De belangrijkste rechtsregels uit de North Sea Continental Shelf-uitspraak van het ICJ zijn:
● De equidistantielijn is geen automatische of verplichte methode voor de afbakening van het
continentaal plat, tenzij dit expliciet is overeengekomen.
● Afbakening moet worden uitgevoerd op basis van billijke beginselen, waarbij rekening wordt
gehouden met alle relevante omstandigheden om een eerlijke verdeling te waarborgen.
● De equidistantielijn-methode is niet uitgegroeid tot een regel van gewoonterecht, omdat er
geen wijdverbreide en consistente praktijk is in combinatie met opinio juris.
● Gelijkwaardigheid tussen staten moet centraal staan bij de afbakening van het continentaal
plat, om te zorgen dat geen enkele staat onevenredig wordt benadeeld.
● Bij de afbakening moeten relevante omstandigheden worden meegewogen, zoals de lengte
van de kustlijn en geografische factoren, om een billijke oplossing te vinden.
3