Lotte de Jonge
Toelatingstoets
Aardrijkskunde
Pabo toelatingstoets
Hoofdstuk 2 – De aarde
2.1 De aarde in het zonnestelsel
De aarde draait, net als de negen andere planeten, rondjes om de zon.
Tijdsduur: 1 jaar en 6 uur.
Gevolg: 1 keer in de vier jaar een schrikkeljaar.
Twee derde deel van de aarde bestaat uit water.
Oorzaak: Tussen de zeven continenten liggen oceanen, namelijk de Grote oceaan en de
stille oceaan.
- Afrika
- Antarctica
- Australië
- Azië
- Europa
- Noord-Amerika
- Zuid-Amerika
2.2 Geografische coördinaten en tijdzones
De evenaar: Verdeelt de aarde in het noordelijke en zuidelijke halfrond. Dit is de nullijn. Bij de polen
zit je op 90 graden (hoge breedte).
Lijnen die parallel met de evenaar lopen: breedtecirkels of parallel.
Lijnen die van pool tot pool lopen: meridianen. Het nul mediaan ligt bij Greenwich in
Londen. Dit verdeelt de wereld in oost en west (max 180 graden beide kanten op).
2.3 De seizoenen: zomer, herfst, winter, lente
De aarde staat altijd schuin ten opzichte van de zon.
Gevolg: De vier seizoenen.
In juni staat het noordelijk halfrond naar de zon gekeerd en is het dus warmer. De dagen zijn langer
en nachten korter. In december is dit tegenovergesteld.
In het zuidelijke halfrond is dit precies andersom. Als wij zomer hebben, is het bij hun winter.
2.4 De getijden: vloed en eb
De maan draait in 27 dagen om de aarde heen, waarbij steeds dezelfde kant van de maan naar de
aarde staat.
Het oceaanwater en het zeewater staan onder invloed van de aantrekkingskracht van
de maan, de zon en een kracht die ontstaan door de draaiing van de maan.
Gevolg: als het ware twee bulten die het water aantrekken. Vloed met de hoogste
waterstand en eb met de laagste waterstand.
- Doordat het twee gebieden met vloed zijn en twee gebieden met eb, wordt het elke 24
uur twee x vloed en twee x eb (blz. 19).
2.5 Endogene krachten
Endogene krachten zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst werken.
Gevolg: veroorzaken verschijnselen zoals continentbewegingen en vulkanen.
, Lotte de Jonge
Toelatingstoets
Continentbewegingen
De buitenkant van de aarde is de aardkorst. De aardkorst drijft op een soort mantel van magma
(vloeibaar gesteente). In het midden bevindt zich een vaste kern. Stromingen van het magma
veroorzaken de plaattektoniek. Hierdoor bewegen de zes aardkorstplaten zich bij de breuklijnen naar
elkaar toe, van elkaar af of langs elkaar.
Er zijn oceaanplaten en continentplaten. Als deze twee platen botsen, schuift de oceaanplaat onder
de continentplaat (subductie). Door de hoge temperaturen smelt de oceaankorst. Er ontstaat magma
wat zich weer omhoogwerkt in de aardkorst.
Als twee continentkorsten naar elkaar toe bewegen, ontstaat er een plooiingsgebergte.
Als twee oceaankorsten van elkaar af bewegen, ontstaat er een ‘gat’ wat weer wordt opgevuld met
magma wat gaat stollen. Hierdoor ontstaat er een oceaanrug.
Op bepaalde plaatsen bewegen de platen van elkaar af en komt er magma naar boven. De oorzaak
zijn de stromingen. Het gevolg hiervan is dat de hele oceaanbodem ligt vol met vulkanen.
Als twee korsten langs elkaar bewegen, ontstaan er aardbevingen. (Filmpje meneer Wiersma).
Vulkanen
Vulkanen vinden vaak langs de breuklijn plaats. Je hebt twee soorten vulkanen. De eerste is een
kegelvulkaan, deze hebben magma die in delen van de aardkorst opgesloten zit. Deze vulkaan heeft
een kegelvorm omdat het magma wat op de aardoppervlak lava wordt genoemd als stroperig
gesteente uit de krater komt en die stolt zich op. Dit gesteente dat zich opstold wordt ook wel
stollingsgesteente genoemd en door dit gesteente wordt de vulkaan steeds hoger en breder. Een
vulkaanuitbarsting kan ruim van tevoren voorspelt worden. Dan vindt er een enorme explosie in de
krater plaats waardoor de vulkaan zelfs uit elkaar kan knallen. Naast langzaam uitvloeiende lava heb
je ook gloeiendhete gas- en aswolken.
De tweede soort vulkaan is dat het magma rechtstreeks uit de mantel komt. Hierbij verspreid het
magma zich over de oceaanbodem tot het gestold is. Hierdoor ontstaan brede en platte vulkanen die
lijken op een schildpad. Deze vulkanen worden daarom ook wel schilvulkanen genoemd. Een hot spot
is als het magma op dezelfde plek omhoogkomt, terwijl de oceaanbodem zich wel verschuift. Boven
een hotspot ontstaat een nieuwe actieve vulkaan. Op een geef moment verschuift die vulkaan zich
door beweging van de oceaanbodem waardoor een nieuwe vulkaan ontstaat. Hierdoor ontstaat een
vulkaaneilandrij.
Vulkanische verschijnselen
Vulkanische verschijnselen treden op als bij een breuklijn het grondwater en de hete ondergrond in
aanraking komt, hierdoor wordt het water verwarmd. Op de aarde ontstaan dan verschijnselen als
warmwaterbronnen, kokkende modder, stoom en zwaveldamp die onder hoge druk uit de grond
komen. Dit gebeurt bij een geiser dat het hete water uit de bodem spuit.
Horten en slenken
De endogene krachten zijn op de aardkorst de hele tijd in beweging. Door rek en druk kunnen er ook
breuklijnen op de aardplaten ontstaan. Bij rek kunnen delen van de aardkorst wegzakken wat ook
wel slenk genoemd wordt en bij druk worden de delen omhooggeduwd wat horst wordt genoemd.
Slenk herken je vaak niet in een landschap, omdat het proces zo sloom is wordt het gelijk weer
opgevuld met grind, zand en klei van de rivieren.
, Lotte de Jonge
Toelatingstoets
2.6 Exogene krachten
Exogene krachten zijn krachten van buitenaf. Verwering en erosie spelen daarbij een grote rol
Verwering
Verwering is het verbrokkelen en oplossen van gesteente op de aardkorst.
- Verbrokkelen gebeurt voornamelijk onder invloed van het weer, als het warm is zet het
uit en als het koud is krimpt het. Als dit vaak gebeurt, scheurt het. Dit noemen we
mechanische verwering.
- Oplossen gebeurt voornamelijk onder chemische processen. Onder invloed van zuur
lossen gesteentes op. Dit is chemische verwering. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld grotten
ontstaan.
Erosie
Na de mechanische verwering kan er erosie plaatsvinden. Hierbij schuurt het afgebrokkelde
gesteente langs de aardkorst. Dit kan op vier manieren: zwaartekracht, gletsjerijs, water van beken
en rivieren en door de wind.
Zwaartekracht: door zwaartekracht vallen loszittende keien, die dan op de rots stoten
waardoor ze afbrokkelen en verweren en meegenomen worden met het gletsjerijs of door het water.
Gletsjers: Gletsjers ontstaan door de opeenhoping van sneeuw in de hooggebergten, waarbij
de druk van de ijsmassa te groot wordt waardoor een deel zich gaat bewegen naar beneden. Hoe
steiler de berg is hoe sneller het ijs zich beweegt. Stenen die op de bodem liggen van gletsjers die
schuren door de enorme druk van het dikke ijs. In de loop van vele jaren wordt er daardoor een dal
uitgeslepen. Hierdoor ontstaat bijvoorbeeld een rivier of meer waar water doorheen stroomt. Net als
bij de beroemde fjorden in Noorwegen, dat zijn ook diepe inhammen aan de kust wat uitgesleten
gletsjerdalen zijn. Deze zijn na het verdwijnen van de dikke ijsmassa opgevuld met water.
Water van beken en rivieren: Een rivier neemt sediment mee, dat zijn bijvoorbeeld: keien,
grind, zand en klei mee. Die zijn afgebrokkeld door zwaartekracht of door gletsjers in de rivier
beland. Deze brokkelen nog meer af als ze worden meegenomen met de stroming van de rivier in
kleinere gesteentes. De bodem van de beek of rivieren wordt zo na verloop van tijd dieper. In de
bovenloop van een rivier zijn er nog veel keien, maar verder stroomafwaarts wanneer de stroming
afneemt minder of door botsing in kleinere stukken gevormd. In de benedenloop van de rivier is veel
klei en zand te vinden die tot bezinking komen als het water rustig is. Dit gesteente in de
benedenloop wordt ook wel afzettingsgesteente of sedimentgesteente genoemd.
Wind: is minder krachtig en kan daardoor alleen maar zandkorrels of droge kleideeltjes
meenemen. Wanneer zand met de wind langs een rots waait, geeft dit een schurend effect. Ook door
de wind kan van het zand op een plek een afzetting laag (sendimentlaag) ontstaan waardoor duinen
bijvoorbeeld ontstaan.
Van sedimentgesteente naar metamorf gesteente: sedimentgesteente stapelt zich op tot een
hele dikke gesteentelaag. Door de exogene druk en temperatuur van diep onder de grond ondergaat
het een metamorfose (omvorming). Dit gesteente noemen we dan een metamorf gesteente.
Bijvoorbeeld kalk wordt eerst kalksteen en daarna marmer. Door metamorfose ontstaat uit losse
gesteente vast gesteente.
Hoofdstuk 3 – Weer, klimaat en landschappen op aarde
3.1 – het weer
Atmosfeer of dampkring: Luchtlaag rondom de aarde (70 km)
Heeft invloed op: de eerste 15 km heeft invloed op het weer (temperatuur en neerslag).
- Temperatuur en neerslag worden beïnvloed door de windsystemen op aarde.