Samenvatting module 4 Internationaal recht
YouLearn
Module 4 – Jurisdictie en immuniteiten
Introductie
Soevereiniteit is een van de belangrijkste principes van het internationaal recht. Een
belangrijke functie van het internationaal recht is het afbakenen van het gezag van staten. Er
dient duidelijkheid te bestaan over welke bevoegdheden de staat beschikt om regels te
stellen, of te handhaven ten aanzien van personen of gebeurtenissen.
Leerdoelen
Na het bestuderen van deze module bent u in staat om:
- Het concept van jurisdictie en de relatie tot staatssoevereiniteit te begrijpen;
- De diverse categorieën van vorderingen van territoriale en extraterritoriale jurisdictie
die door staten zijn gemaakt te analyseren en toe te passen in een casusvraag;
- Te analyseren wanneer er conflicten kunnen ontstaan in geval van overlappende
claims van jurisdictie door verschillende staten en dit toe te passen in een
casusvraag;
- Het begrip ‘immuniteit’ te begrijpen en uit te leggen op wie het van toepassing is;
- De historische ontwikkeling van dit beginsel te begrijpen en de algemene
‘versmalling’ van de immuniteiten die door een staat kunnen worden opgeëist;
- Een onderscheid te maken tussen de diverse soorten immuniteiten, namelijk
staatsimmuniteit, immuniteit van individuele gezagsdragers en diplomatieke
immuniteit en weet u wat deze immuniteiten per categorie inhouden;
- Een casus over immuniteit oplossen.
4.1 Jurisdictie
Jurisdictie kan worden omschreven als de bevoegdheid van staten om wetgeving te maken
en deze af te dwingen tegen personen en objecten, vooral op hun grondgebied. Jurisdictie is
het noodzakelijke uitvloeisel van de soevereiniteit van de staat. Deze bevoegdheid is niet
absoluut. De uitoefening van jurisdictie wordt bepaald door territorialiteit, nationaliteit,
bescherming en universaliteit. Kortom, of een staat de bevoegdheid heeft om niet-
onderdanen te vervolgen, hangt af van een aantal grondslagen, namelijk het:
a. Subjectieve territorialiteitsbeginsel
b. Objectieve territorialiteitsbeginsel
c. Actieve nationaliteitsbeginsel
d. Passieve nationaliteitsbeginsel
e. Beschermingsbeginsel
f. Universaliteitsbeginsel
,4.2 Immuniteit
Staten genieten immuniteit in andere staten. De grondslag van deze staatsimmuniteit ligt
besloten in het beginsel van soevereine gelijkheid, oftewel in maxime par in parem non lab
imperium (een gelijke heeft geen gezag over een gelijke). Dit is terug te voeren op het idee
dat de gelijkheid en onafhankelijkheid van soevereine staten betekent dat ze onderling geen
rechtsmacht over elkaar zouden moeten hebben, ongeacht of het gaat om rechtshandhaving
of rechtsprekende bevoegdheid. In het arrest Jurisdictional Immunities of the State, par. 56,
concludeerde het ICJ dat: “de regel van staatsimmuniteit een belangrijke plaats inneemt in
het internationale recht en de internationale betrekkingen.” Het vloeit voort uit het beginsel
van soevereine gelijkheid van staten, dat, zoals in artikel 2 lid 1 van het VN-Handvest
duidelijk maakt, een van de grondbeginselen is van de internationale rechtsorde.
Achtergrond
In de twintigste eeuw – met name de jaren 70 en 80 – vond er een verschuiving plaats van
een absolute theorie van staatsimmuniteit (wat betekent dat immuniteit onder alle
omstandigheden kan worden ingeroepen voor buitenlandse rechtbanken) naar een
restrictieve theorie betreffende immuniteit (d.w.z. dat immuniteit alleen kan worden
ingeroepen bij handelingen iure imperii). Het moet gaan om handelingen met een strikt
overheidskarakter. Privaatrechtelijke rechtshandelingen van de staat, de acta iure gestionis,
vallen niet onder de (staats)immuniteit.
Individuele gezagsdragers
Niet alleen de staat geniet immuniteit, maar ook de hoogste vertegenwoordigers van de
staat. Deze immuniteit wordt afgeleid van de staat (afgeleide immuniteit). Individuele
gezagsdragers moeten immers zonder belemmeringen hun taken voor de staat kunnen
uitoefenen en niet het risico lopen dat zij in deze hoedanigheid worden onderworpen aan de
rechtshandhavende of rechtsprekende rechtsmacht van de andere staat. Deze immuniteit
kent twee grondslagen, namelijk functionele en persoonlijke immuniteit. Functionele
immuniteit (ratione materiae) houdt in dat immuniteit geldt voor handelingen verricht in
hun officiële hoedanigheid. Bij persoonlijke immuniteit (ratione personae) geldt de
immuniteit voor alle handelingen die zij verrichten gedurende hun functie, inclusief
privéhandelingen. De persoonlijke immuniteit is beperkt tot staatshoofden, regeringsleiders
en de minister van Buitenlandse Zaken.
Lees hoofdstuk 8 van Nollkaemper
, Hoofdstuk 8 – Afbakening van staatsgezag
§ 8.1 Inleiding
Randnummer 320
Een belangrijke functie van internationaal publiekrecht is het afbakenen van het gezag van
staten. Bij gebreke aan een verdrag dat een alomvattende opsomming bevat, moeten de
wederzijdse rechten en verplichtingen die het gezag van staten afbakenen worden afgeleid
uit de praktijk, gewoonterecht. Wel is een aantal rechten en plichtingen opgenomen in een
aantal verdragen.
§ 8.2 Algemene beginselen
Randnummer 321
Elke staat heeft het exclusieve gezag ten aanzien van zijn grondgebied en de daar levende
bevolking. Hieruit vloeien enkele meer concrete beginsel voort, die het gezag van staten
afbakenen.
Om te beginnen mogen staten geen geweld gebruiken tegen de territoriale integriteit of de
politieke onafhankelijkheid van andere staten. Zonder dat verbod zou er weinig overblijven
van de aanspraak van een staat om zelf te bepalen hoe de samenleving wordt ingericht.
Internationaal recht verbiedt staten voort om te interveniëren in de interne
aangelegenheden van een andere staat. Dit betekent, in de woorden van het Internationaal
Gerechtshof, dat staten zich niet door middel van ‘methods of coercion’ in interne
aangelegenheden van andere staten mogen mengen. Het beginsel van non-interventie volgt
uit de soevereiniteit van staten. Het uitoefenen van dwang jegens een andere staat in
onverenigbaar met het recht van die staat om zelf interne politieke keuzes te maken.
Hoewel geweld ook een vorm van interventie is, is het verbod op interventie niet beperkt tot
het verbod op het gebruik van geweld. Zo is het bijvoorbeeld verboden om aan
opstandelingen in een andere staat financiële of logistieke steun te verlenen, die tot doel
heeft het beleid van de regering te beïnvloeden of omver te werpen.
Uit het element van dwang als definiërend bestanddeel van interventie volgt dat het een
staat niet is verboden om zich kritisch uit te laten over aangelegenheden (bijvoorbeeld de
mensenrechtensituatie) in een andere staat, ook niet als dergelijke kritiek de bedoeling heeft
om bij te dragen aan beleidswijziging of zelfs omverwerping van een regime. Zolang deze
kritiek niet met dwang gepaard gaat, is het geen interventie en daarom niet onrechtmatig.
Randnummer 322