H1 Problemen, politiek en politicologie
1.1 Politieke problemen
Burgers, organisaties en bedrijven keren zich vaak tot de overheid voor oplossingen van hun problemen.
Politiek is een situatie waarbij de overheid betrokken is of zou moeten zijn. Een probleem is een situatie
die men als ongewenst beschouwd en als men een situatie ziet waarvan men vindt dat deze moet
veranderen (Van Deth & Vis). Problemen hebben een objectieve en een subjectieve kant. De objectieve
kant gaat over feiten en gegevens. De subjectieve kant over hoe mensen zich over een probleem voelen.
Hoe mensen zich over een probleem voelen kan erg verschillen van hoe erg het probleem feitelijk is en
het verschil wordt steeds groter naarmate er minder gegevens beschikbaar zijn voor de gemiddelde
persoon. De subjectieve kant is belangrijk voor (kies)gedrag waar macht weer in het spel komt.
Een politiek probleem is een als ongewenst en veranderbaar beschouwde situatie, waarbij de overheid
betrokken is of zou moeten zijn. Ze zijn er op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau. Op
lokaal niveau het aanleggen van speelplekken voor kinderen en hangjongeren, internationaal de
vluchtelingen uit Syrië.
Er bestaat onenigheid over wat een politiekprobleem is en wat niet. Dit komt doordat
1. Mensen verschillende normen en waarden hebben waarmee ze de werkelijkheid beoordelen
2. Mensen ervaren de objectieve werkelijkheid verschillend (ze hebben verschillende percepties
(subjectieve kijken op de objectieve werkelijkheid))
3. Mensen en organisaties zijn het met elkaar oneens welke problemen op de politieke agenda
moeten. De Politieke agenda zijn de problemen die de aandacht van het publiek (publieke
agenda) of de beleidsmakers (officiële agenda) hebben (to do list van de overheid over politieke
problemen).
4. Welke problemen tellen als politieke problemen
Mensen hebben ook verschillende oplossingen voor politieke problemen en die oplossingen kunnen ook
met elkaar botsen.
1.2 Politiek en de overheid
(Er volgen nog meer definities van politiek maar er is gezegd in een podcast dat de huidige betekenis in
de sv de beste is, andere betekenissen zijn:
Het overheidsbeleid, alsmede de totstandkoming en effecten daarvan (Hoogwerf)
Elke inmenging van conflict en samenwerking (Laver)).
1.3 Politiek en het verdelingsvraagstuk
Nog meer definities van politiek: wie krijgt wat, wanneer en hoe? (Lasswell), het vormen en verdelen
van macht (Lasswell & Kaplan), de gezaghebbende toedeling van waarden voor een samenleving
(Easton). De gezaghebbende toedeling is dat de regels door iemand/een organisatie van buitenaf zijn
opgelegd en als legitiem worden ervaren. De staat kan de maatschappij met geweld dwingen nieuwe
,regels te volgen maar de samenleving moet de regels dan wel naleven. Het is de samenleving die de
waarden vormt en zich aan de consequenties van deze keuzes houdt. Waarden zijn hier gedefinieerd als
alles wat men belangrijk vindt (zowel materieel (voedsel) als immaterieel (vrijheid).
Volgens enkele mensen staat het verdelingsvraagstuk centraal in de politiek. Het verdelingsvraagstuk is
het verdelen van goederen (zowel fysiek (bijv. Geld) als abstract (bijv. Vrijheid). Als er meer resources
gaan naar een ding dan betekent dat vaak dat er minder gaan naar een ander ding. Bijv. Als er meer
geïnvesteerd gaat worden in defensie gaat er misschien minder naar onderwijs. Dit fenomeen noemt
men zero-sum game.
1.4 Politiek en collectieve-actieproblemen
Volgens enkele mensen staan collectieve-actieproblemen centraal in de politiek. Collectieve-
actieproblemen zijn problemen waarin het eigenbelang van elke actor of actors in een bepaalde mate
conflicteert met het eigenbelang van een andere actor of actors, het eindresultaat is echter iets
waarmee niemands eigenbelang mee wordt gediend. Elke actor zal altijd zijn eigenbelang nastreven
maar als ze hadden samengewerkt hadden ze een resultaat gehad waar iedereen voordeel van had.
Collectieve-actieproblemen kunnen zich alleen voordoen bij vrij toegankelijke goederen en publieke
goederen/collectieve goederen. Publieke goederen worden gekenmerkt door ondeelbaarheid (betekent
dat het niet minder wordt als het geconsumeerd wordt (bijv. veiligheid die ontstaat door dijken)) en
niet-uitsluitbaarheid (geen enkele actor kan worden buitengesloten van de consumptie (bijv. Licht bij
lantaarnpalen)). Er zijn ook semipublieke goederen (quasipublieke goederen). Hier kunnen ook
collectieve-actieproblemen plaatsvinden (denk aan het OV). Ze zijn deels deelbaar en uitsluitbaar.
Free-riders zijn mensen die profiteren van het werk van anderen zonder daar zelf iets voor te doen.
Taylor omschrijft politiek als het oplossen van collectieve-actieproblemen. Daar zijn drie manieren voor
1. Overheidsingrijpen
a. Fysiek: De overheid kan het goed zelf gaan produceren
b. Juridisch: met wetten en regels en geweld inzetten als men zich hier niet aan houdt.
Heet ook wel command and control
c. Economisch: subsidies geven, belasting en accijnzen heffen en boetes geven
d. Communicatief: actoren beïnvloeden d.m.v. informeren
2. De verleiding om free-riden te verkleinen
a. De winst verkleinen die ontstaat als mensen free-riden
, b. De (negatieve) consequenties vergroten als mensen free-riden
3. Moralen, waarden, normen, tradities
a. Individuele waarden, morelen, etc. Vaak vereist dit wel enige overheidsinterventie
omdat niet iedereen de prikkel voelt om samen te werken (denk aan boetes voor
zwartrijden)
Om te kunnen verklaren wanneer met succes collectieve-actieproblemen opgelost kunnen worden
zonder overheidsinterventie ontwikkelde Ostrom het Institutional Analysis and Development (IAD)
Framework.
Taylor zijn omschrijving van politieke problemen brengt enkele problemen met zichzelf mee. Namelijk
niet alle door mensen ervaren politieke problemen zijn collectieve-actieproblemen (denk aan
euthanasie, er zijn hier geen free-riders). Ten tweede worden sommige niet door als door mensen
ervaren politieke problemen onder deze definitie alsnog politieke problemen (voorbeeld is het
schoonhouden van een keuken in een studentenhuis).
1.5 Enkele kenmerken van de politiek
Volgens Hoogwerf stoeit de politiek steeds met dezelfde fundamentele vraagstukken
1. Publiek vs privaat: moet de staat ingrijpen? Wat zijn de publieke taken (taken van de overheid)
en wat zijn private zaken?
2. Democratie vs leiding: moet de macht bij de burgers liggen of bij de leiding en de staat?
3. Vrijheid vs gelijkheid: hoe moeten middelen verdeeld worden? Hoeveel gelijkheid moet er zijn in
de samenleving?
4. Eenheid vs verscheidenheid: staat individuele vrijheid voorop of is de eenheid in de samenleving
belangrijker, bijvoorbeeld als het gaat om normen, waarden en tradities?
5. Idealisme vs realisme: moet de politie streven naar het goede en staan idealen voorop? Of moet
de politiek streven naar het haalbare en realiteitszin hebben?
6. Doelmatigheid vs aanvaardbaarheid: moet het beleid vooral doelmatig en rationeel zijn of is
draagvlak voor beleid het belangrijkste?
7. Orde vs verandering: moet de samenleving de bestaande maatschappelijke orde handhaven en
zich langzaam aanpassen of is juist verandering nodig om tot een andere soort samenleving te
komen?
De politiek moet het evenwicht weten te vinden tussen deze verschillende dilemma’s.
1.6 Politicologie
Politicologie kan beschreven worden d.m.v. 4 centrale vragen
1. Hoe moet een object van de politicologie gedefinieerd worden?
a. Het object van de politicologie is politiek. Dit betekent dat politicologen gaan definiëren
wat politiek is.
2. Hoe moeten de centrale begrippen van de politicologie gedefinieerd worden?
, a. De centrale begrippen zijn o.a. staat en overheid, macht en invloed, democratie en
vrijheid, rechten en plichten. Dit betekent dat politicologen gaan definiëren wat deze
begrippen betekenen
3. Welke wetenschappelijke strategie moet worden gebruikt om de beoogde kennis te verwerven?
a. Gaat over hoe de onderzoeker het onderzoek moet uitvoeren. Welke theorie, welk
model, welke methode?
4. Welke wetenschappelijke benadering moet gebruikt worden om de beoogde kennis te
verwerven?
a. Gaat over hoe de onderzoeker het onderzoek benadert. Kan theoretisch, empirisch,
normatief en vergelijkend.
1.7 Wetenschappelijke benaderingen
De wetenschappelijke benaderingen voor de politiek zijn
• Theoretische politicologie
o Wordt gekenmerkt door zuivere theorieën van politieke verschijnselen. Een zuivere
theorie heeft de volgende kenmerken
▪ Vereenvoudiging: een zuivere theorie brengt het politiek verschijnsel terug tot
de meest wezenlijke onderdelen
▪ Abstrahering: een zuivere theorie gebruikt een beperkte hoeveelheid gegevens
over degenen die bij het politieke verschijnsel betrokken zijn
▪ Generalisatie: een zuivere theorie richt zich op de algemene elementen van het
politieke verschijnsel
• Empirische politicologie
o Het toetsen van theorieën aan feitelijke gegevens (oftewel kloppen de theorieën in de
praktijk ook). Er is sprake van onderzoek in de empirische cyclus. Die bestaat uit
▪ Probleemstelling (bepaald de doelstelling, vraagstelling, wat wel en wat niet in
het onderzoek moet, etc.)
▪ Theorie (relevante theorie en begrippen)
▪ Operationalisering (de begrippen worden uitgewerkt zodat ze gemeten kunnen
worden)
▪ Gegevensverzameling
▪ Gegevensanalyse
▪ Conclusie
▪ Bijstelling theorie (indien nodig)
• Normatieve politicologie/politieke filosofie
o Houdt zich bezig met de gewenste politieke orde. Stelt de vragen hoe moet een stabiele
en rechtvaardige samenleving eruitzien en welke middelen zijn daarvoor nodig? Hier
spelen de begrippen democratie, rechtvaardigheid, vrijheid, gelijkheid en rechten vaak
een grote rol.
• Vergelijkende politicologie
o Analyseert politieke verschijnselen door vergelijkingen te maken in de tijd (diachrone
methode) en/of plaats (synchrone methode). Een voorbeeld van de diachrone methode