Samenvatting Het goede leven & de vrije markt
Probleemstelling: door de vrije markt economie1 hebben we de vrijheid om een bijna
onbeperkt aantal producten te produceren en aan te schaffen. Ook hebben we op
wereldschaal een groot welvaartniveau bereikt (tenminste in de ‘westerse’ wereld). Toch
zien we ook de schaduwkanten van deze geglobaliseerde markteconomie: milieu- en
klimaatproblematiek (mondiale voetafdruk: als we zo doorgaan zullen we een x aantal
aardes nodig hebben enz.), marktwerking in alle instituties (bijv. de zorgsector),
consumentisme, relaties tussen mensen staan steeds meer in het teken van nut en
concurrentie, beïnvloeding van onze keuzes/lifestyle door de media en marketeers (in
hoeverre zijn we dan nog vrij?).
Vraagstelling: brengt de vrije markt economie onze vrijheid en het goede leven echt
dichterbij of staan zij de verwerkelijking daarvan in de weg of misschien beide tegelijk? En
wat is ‘het goede leven’ eigenlijk? En als de huidige vrije markt en het goede leven niet altijd
samen opgaan, hoe kunnen we dan inzichten ontwikkelen die hen wel meer op een lijn
brengen?
In Deel I, H.1 wordt uit de doeken gedaan dat de bepaling van het goede leven zich
rekenschap moet geven van vijf elementaire ‘dimensies’ van het leven. Het zijn de
bestaansvoorwaarden aan de hand waarvan we kunnen bepalen in welke mate er sprake is
van een goed leven:
1. relaties
2. instituties
3. het lichaam
4. de natuur
5. zin
Deze ‘dimensies’ krijgen in verschillende culturen en in onze westerse cultuur verschillende
historische perioden telkens een andere invulling. Deze verschillende invullingen worden bij
wijze van contrast met onze huidige tijd, behandeld in H.2 (de Grieken: Plato, Aristoteles) en
H.3 (christendom). In H.4 en H.5 worden de kenmerken van onze moderniteit behandeld die
de aanzet zijn tot de vrije markt economie. H.6 laat zien dat het proces van modernisering
onvoldoende recht doet aan de genoemde vijf ‘dimensies’. Dit hoofdstuk vormt de overgang
naar Deel II. Hier laten de auteurs op een systematische wijze zien welke
1
Voorstanders van deze vorm van economie noemen zich neoliberalen. Zij benadrukken met name de vrijheid
en autonomie die mensen hebben in dit systeem: we kunnen produceren, kopen en doen wat we willen. We
kunnen zo ons eigen leven vorm geven zonder al teveel inmenging door anderen.
1
,spanningsverhouding en tegenstrijdigheden er bestaan tussen de vijf dimensies van het
goede leven en de manier waarop daar in een vrije markt economie mee wordt omgegaan.
H.1. De vrije markt en het goede leven in meervoud: vijf dimensies
1. De vraag naar het goede leven wordt alleen gesteld door de mens en niet door andere
levende wezens. Dat komt omdat de mens het enige wezen is dat zich tot zichzelf en de
wereld verhoudt, daar als het ware even buiten kan staan om doelen te stellen, te
evalueren, beslissingen te nemen enz. Dit tot zichzelf en de wereld verhouden komt tot
uitdrukking in taal tekens en symbolen kortgezegd cultuur2. Door de filosoof Ernst Cassirer
wordt de mens daarom omschreven als een animal symbolicum (NB Het verschil tussen
mens en dier is dus niet dat de mens een animal rationale, of ook sociaal, politiek of
technisch dier zou zijn. Want dieren zijn dit tot op zekere hoogte ook. Het grote verschil is
dat dieren leven binnen een biologische- (gedreven door instincten) en de mens binnen een
symbolische structuur). Dat de mens nooit een onmiddellijke verhouding heeft tot zichzelf en
de wereld maakt zijn onrust uit dat bij het dier ontbreekt (het dier doet wat het doet).
Daarom noemt Friedrich Nietzsche de mens een ziek dier of het ‘niet-vastgesteld dier’
omdat hij niet zoals het dier instinctmatig/automatisch leeft maar zelf zijn eigen leven moet
‘uitvinden’ en vormgeven. Dit doen we uiteraard collectief waardoor we niet individueel
telkens het wiel hoeven uit te vinden. Door de individualisering en de afbrokkeling van
instituties als kerk en staat zijn we in de huidige tijd steeds meer ‘gedwongen’ onze eigen
leven vorm te geven en zelf keuzes te maken. Dit kan leiden tot keuzestress en ‘reflexive
imperative’ (M. Archer) of het feit dat we voortdurend ons leven moet evalueren (hoe wordt
ik zo gelukkig mogelijk, wat moet ik doen om dat te bereiken)3. Levenskunst is om deze
reden een modieuze tak van filosofie.
2. Het economische systeem van de vrije markt
DEFINITIE: De vrije markt is het wereldwijde systeem waarin ondernemingen en
privépersonen goederen en diensten kunnen ontwikkelen en aanbieden aan elkaar. Daarbij
kunnen ze vrije keuzes maken en beschikken zij over productiemiddelen, koopkracht en
rationaliteit zodat zij tot onderlinge transacties kunnen komen, waarbij de prijs primair wordt
bepaald door de verhouding van vraag en aanbod.
Vraag: zoek eens op welke andere vormen van economie er bestonden/bestaan.
Kernbegrippen van de vrije markt het kapitalisme en de homo economicus:
concurrentie, privé-eigendom, vraag en aanbod, consument, producent, financiers,
geld/investering, innovatie.
2
Cassirer onderscheidt verschillende symbolische vormen of systemen zoals taal, mythe, kunst, wetenschap
enz.
3
Dit is natuurlijk niet alleen negatief. Van Socrates is al de uitspraak dat een leven dat zichzelf niet kritisch
onderzoekt het leven niet waard is. Het is voor de mens onontbeerlijk en belangrijk dat hij nadenkt over het
goede leven om zo wellicht vooroordelen te ontmaskeren en nieuwe perspectieven te ontdekken.
2
,2.3 Een aantal ‘vergeten’ aspecten en problemen die verband houden met de vrije markt
economie: moraal, cultuur, ideologie.
moraal: (zie voorbeeld van de spijkerbroek) morele aspecten van en vragen over de vrije
markt worden meestal niet benoemd, zoals: Is het wel verantwoord wat ik koop? (m.b.t.
bijvoorbeeld milieuaspecten, uitbuiting en het armoedeprobleem enz.), Draagt dat wat ik
koop wel bij aan een goed/gelukkig leven?
cultuur: de vrije markt economie is een relatief vrij recente ontwikkeling (+/- 200 jaar).
Daarvoor/daarnaast bestonden allerlei andere vormen van economie (ruil economieën, gift
economieën enz.). Vaak wordt het voorgesteld alsof dit systeem een natuurgegeven is
terwijl het historisch en cultureel bepaald is. De vrije markt economie hangt samen met
ontwikkelingen binnen de westerse cultuur.
ideologie: de vrije markt is tot stand gekomen omdat bepaalde mensen ideeën hadden over
de toekomst van de samenleving en verwachtingen koesterden over een betere wereld. Met
andere woorden ze werden gedreven door opvattingen over het goede leven. we spreken in
dit geval van een ideologie. Pleidooien voor de vrije markt komen we tegen vanaf Adam
Smith tot Hayek en Milton Friedman. Zij verbinden deze vorm van economie expliciet met
materiële welvaart, groei, vrijheid en een goed leven. Vanaf de jaren ‘70 heeft deze
opvatting van het neoliberalisme zich met name doorgezet de VS (Reagan) en het Verenigd
Koninkrijk (Thatcher). De grote vraag is natuurlijk of deze economie haar belofte wel heeft
waargemaakt. Zijn we wel vrijer? Hebben we het goede leven bereikt?
Opvattingen van de auteurs:
1. de vrije markt is geen neutraal-objectief mechanisme, maar een systeem waaraan een
bepaalde moraliteit ten grondslag ligt en waarin morele overwegingen blijven bestaan.
2. de vrije markt is cultuurhistorisch niet vanzelfsprekend maar een recent product.
3. de vrije markt is geen doelloos fenomeen maar de belichaming van bepaalde ideeën en
idealen over het goede leven.
We hoeven van de verworvenheden van de vrije markt en deze markt geen afscheid te
nemen maar kunnen wel kanttekeningen plaatsen bij bepaalde kwalijke aspecten ervan. De
criteria om die te bepalen zijn de genoemde vijf dimensies van het goede leven.
3. Opvattingen over het goede leven: Nussbaums capability approach
Filosoferen over het goede leven heeft ongetwijfeld een subjectieve kant maar is niet
helemaal subjectief. Mensen delen iets gemeenschappelijks ongeacht cultuur, tijd en plaats.
Martha Nussbaum is een recente filosofe die heeft nagedacht over wat het goede leven in
objectieve zin zou kunnen inhouden. Lange tijd dacht men dat een maat voor het goede
3
, leven van economische aard was. Men keek dan naar het Bruto Nationaal Product (BNP) van
een land en vergeleek dat met andere landen. Nussbaum levert kritiek op dit criterium
omdat het niets zegt over hoe ontwikkeld een land feitelijk is. Hoe staat het bijvoorbeeld
met het niveau van de gezondheidszorg, scholing, positie van vrouwen, democratie enz. in
plaats van het BNP hanteert Nussbaum haar capability approach als criterium voor het
goede leven. Mens-zijn veronderstelt een aantal potenties of mogelijkheden tot
ontwikkeling willen komen opdat men een goed leven leidt. Deze mogelijkheden blijken
transcultureel te zijn en alle mensen met elkaar te verbinden. Voorbeelden van capabilities
zijn: leven, lichamelijke gezondheid, lichamelijke integriteit, zintuiglijke waarneming,
emoties, plannen maken, relaties met anderen kunnen en mogen hebben, relatie met andere
soorten dan de mens, spel, zeggenschap over de eigen omgeving. (voorbeelden zie p. 42).
Een samenleving is goed die mensen deze capabilities faciliteert, ruimte creëert voor
persoonlijk keuzes op basis van een basaal minimum/drempelwaarde (in elke samenleving
zal de nadruk op verschillende capabilities weer anders zijn).
Kritiekpunt: Nussbaum schetst een nogal westers liberaal ideaal van menselijke vrijheid.
Vergelijk ook de capabilty relatie met andere soorten dan de mens. Ook dit is voor haar een
keuze, terwijl we weten dat onze relatie met de natuur, zeker nu met de klimaatcrisis, onze
vrijheid wel degelijk inperkt. Maar niet alleen de natuur ook relaties en instituties doen een
beroep op ons of we dit nu fijn vinden of niet. Ze binden ons en verplichten ons tot iets.
4. de vijf dimensies van het goede leven: relaties, instituties, lichaam, natuur, zin
De auteurs van Het goede leven & .. gaan uit van vijf condities of dimensies voor het goede
leven die weliswaar gekoppeld kunnen worden aan de capabilities van Nussbaum. Maar in
tegenstelling tot de capability-approach, waar het slechts gaat om mogelijkheden, zijn deze
condities niet vrijblijvend d.w.z. afhankelijk van of er al dan niet voor kiezen. We kunnen er
ons simpelweg niet aan onttrekken en moeten ons er wel toe verhouden. De vijf condities
zijn zoals gezegd:
1. relaties: de mens is geestelijk en lichamelijk een relationeel wezen en dus verbonden met
de ander.
2. instituties: de mens is ingevoegd in een netwerk van instituties4 (school, gezin, staat,
rechtspraak) vanaf zijn geboorte tot zijn dood.
3. het lichaam: de mens is een lichamelijk wezen met lichamelijke behoeften en verbonden
met het concrete leven.
4
Instituties zijn gemeenschapsvormen en min of meer vaste, met meerdere mensen gedeelde
handelingspatronen die het mogelijk maken dat mensen gezamenlijk iets kunnen realiseren dat het individuele
handelen overstijgt.
4