Hoofdstuk 1
Het materiële burgerlijk recht omvat inhoudelijke rechten en plichten: rechtsregels om situaties,
rechtsverhoudingen en handelingen juridisch te definiëren en te kwalificeren. Waar het materiële
burgerlijk recht bepaalt welke rechten en plichten iemand heeft, geeft het formele burgerlijk recht
antwoord op de vraag volgens welke procedureregels deze rechten en plichten kunnen worden
geëffectueerd. Het burgerlijk procesrecht omvat vormvoorschriften en procedureregels waarmee
een persoon in een civiele procedure zijn materiële rechten en plichten kan effectueren, vast laten
stellen, tot stand laten brengen, wijzigen of beëindigen.
Het burgerlijk procesrecht heeft verschillende functies:
- Het handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten
- Het voorkomen van een gerechtelijke procedure
- Het voorkomen van eigenrichting
Handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten
Het burgerlijk procesrecht verschaft een persoon bepaalde middelen om zijn burgerlijke rechten en
plichten te realiseren en te beïnvloeden.
Voorkomen van een gerechtelijke procedure
Dit is een preventiefunctie. De middelen die het burgerlijk procesrecht biedt, zoals het instellen van
een vordering, kunnen een preventieve werking hebben. Onder dreiging van een gerechtelijke
procedure zijn burgers vaak bereid om (alsnog) vrijwillig hun verplichtingen na te komen. In de
praktijk bestaat een deel van het werk van rechtsbijstandverleners uit onderhandelen over bepaalde
geschillen. Onder dreiging van een gerechtelijke procedure komen partijen nogal eens tot een
oplossing buiten de rechter om. Veel partijen willen een kostbare en tijdrovende procedure, waarin
de uitkomst bovendien soms niet eenvoudig te voorspellen is, voorkomen.
Voorkomen van eigenrichting
Eigenrichting houdt in dat een persoon zelf en met eigen middelen zijn recht gaat halen zonder hulp
van de overheid en zonder dat hem daartoe een wettelijke bevoegdheid is gegeven. Doordat het
burgerlijk procesrecht middelen tot handhaving van de civiele rechtsorde ter beschikking stelt, wordt
eigenrichting zo veel mogelijk voorkomen.
1
,Uitgangspunten binnen het burgerlijk procesrecht worden gevormd door algemene rechtsbeginselen
en voorschriften voor procedures. Enerzijds dienen ze als leidraad voor de rechter, anderzijds dienen
ze voor procespartijen als waarborg voor een eerlijk proces.
Recht op rechtspraak en rechtsbijstand
Het recht op rechtspraak en rechtsbijstand houdt in dat voor iedereen een geschil moet kunnen
worden voorgelegd aan een overheidsrechter en dat eenieder recht heeft op juridische bijstand in
een procedure (art. 17,18,112 GW). Een belangrijk gevolg van deze beginselen is het
toegangsprincipe: iedereen moet toegang hebben tot de rechter en een rechtsbijstandverlener,
zoals een advocaat. Als gevolg hiervan hebben minder draagkrachtigen in beginsel recht op
gesubsidieerde rechtsbijstand: van overheidswege wordt hen een advocaat toegewezen die hen zal
bijstaan. De minderdraagkrachtige burger hoeft slechts een eigen bijdrage te betalen: de Staat
betaalt een vergoeding aan de advocaat.
Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Uitgangspunt in het Nederlandse recht is dat er recht wordt gesproken door een onafhankelijke en
onpartijdige gerechtelijke instantie, bij de wet ingesteld. Onafhankelijkheid betekent dat de rechter
geen verantwoording verschuldigd is aan de overheid of aan collega-rechters. Onpartijdigheid houdt
in dat de rechter oordeelt zonder zich te laten leiden door de personen van de procespartijen. De
rechter moet objectief en onbevooroordeeld oordelen, hij moet als het ware blind te werk gaan
blinddoek Vrouwe Justitia.
Indien een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter, kan die
partij een verzoek tot wraking van die rechter doen (art.36 Rv). Is de rechter zelf van mening dat hij
in een bepaalde zaak niet onpartijdig kan zijn, dan kan hij verzoeken zich te laten vervangen door een
andere rechter. Dit wordt verschoning genoemd art. 40 Rv.
Hoor en wederhoor
Het beginsel van hoor en wederhoor (gelijkheidsbeginsel) betekent dat beide partijen in de
gelegenheid gesteld moeten worden om hun standpunten in de zaak naar voren te brengen art. 19
Rv. Beiden partijen moeten evenveel gelegenheid krijgen om hun vorderingen en verweren kenbaar
te maken en over en weer op elkaar te reageren. Bovendien mag de rechter een oordeel dat in het
nadeel is van een van de partijen niet baseren op stukken of andere informatie waarover die partij
zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor levert
een essentieel vormverzuim op. Het beginsel van hoor en wederhoor houdt ook in dat partijen in de
2
,gelegenheid moeten worden gesteld om een reactie te geven op alle informatie die de rechter
gebruikt om tot een oordeel te kunnen komen.
Behandeling en beslissing binnen redelijke termijn
De behandeling van en beslissing over een zaak dienen binnen een redelijke termijn te geschieden.
De rechter en partijen waken tegen onredelijke vertraging van de procedure art. 20 lid 1 en 2 Rv.
Openbaarheid van zitting en uitspraak
Het openbaarheidsbeginsel heeft betrekking op de openbaarheid van de zitting en de uitspraak.
Zittingen moeten in beginsel in het openbaar plaatsvinden art.27 lid 1 Rv. Een uitzondering kan
echter worden gemaakt wanneer de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, de
belangen van minderjarigen, de bescherming van het privéleven van procespartijen of het belang van
een goede rechtspleging besloten behandeling noodzakelijk maken art. 27 lid 1 sub a – d Rv. Ook
de uitspraak moet in het openbaar plaatsvinden art. 29 lid 1 Rv. Op deze regel kan geen
uitzondering worden gemaakt. Het doen van een uitspraak betekent in civiele zaken dat de rechter
zijn schriftelijke beslissing geeft en deze voor de partijen (digitaal) beschikbaar is = openbaar.
Motiveringsbeginsel
De rechter moet zijn uitspraak motiveren art. 30 Rv. Dit wordt ook wel redenen omkleed
genoemd. De uitspraak moet de grondslagen bevatten voor de beslissing en de argumenten waarop
de rechter zijn beslissing heeft gebaseerd.
Geen rechtsweigering en volledige beslissing
De rechter dient in alle gevallen een beslissing te geven over het geschil dat aan hem is voorgelegd
hij mag niet weigeren om een uitspraak te doen art. 26 Rv & art. 13 Wet algemene bepalingen.
Bovendien moet de eindbeslissing van de rechter volledig zijn: de eindbeslissing moet alle
geschilpunten betreffen art. 23 Rv. Deze uitgangspunten houden verband met het recht op
rechtspraak: elke procespartij heeft het recht om zijn zaak volledig aan een overheidsrechter voor te
leggen en een uitspraak te krijgen.
Beginsel van partijautonomie
Dit beginsel wil zeggen dat de grondslag voor de beslissing van de rechter wordt gevormd door de
stellingen van de procespartijen art. 24 Rv. Partijen bepalen de omvang van de gerechtelijke
procedure. De burgerlijke rechter is lijdelijk. Dat wil zeggen dat hij alleen oordeelt over vorderingen,
verzoeken, verweren, stellingen en argumenten die partijen aan hem voorleggen. De rechter kan om
3
, die redenen niet meer, of iets anders toewijzen dan hetgeen wordt gevorderd of verzocht. Omdat
het beginsel van partijautonomie met de lijdelijkheid van de rechter verband houdt, wordt het ook
wel het lijdelijkheidsbeginsel genoemd.
Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden
Van het lijdelijkheidsbeginsel moet worden onderscheiden de verplichting van de rechter om, indien
nodig, op eigen initiatief de rechtsgronden aan te vullen art. 25 Rv. Als een procespartij zijn
vordering of verweer baseert op een onjuiste rechtsgrondslag, moet de rechter de procespartij te
hulp schieten door de juiste rechtsgrond aan te vullen. Voorwaarde is wel dat de procespartij
voldoende feiten en omstandigheden aanvoert om de juiste rechtsgrond te kunnen onderbouwen.
Op grond van het zojuist besproken art. 24 Rv mag de rechter immers geen feiten aanvullen.
Hoofdstuk 2
Het beginsel van partijautonomie leidt ertoe dat het in een civiele procedure partijen zelf zijn die
bepalen of en, zo ja, waarover wordt geprocedeerd. Aan een civiele procedure kunnen natuurlijke
personen en rechtspersonen deelnemen. Op grond van art. 51 Rv mogen een vof, commanditaire
vennootschap en maatschap wel bevoegd om te procederen, ondanks dat ze geen natuurlijke
personen of rechtspersonen zijn. Een dergelijke bevoegdheid bestaat als uitzondering ook voor de
ondernemingsraad van een rechtspersoon: hoewel de ondernemingsraad niet gekwalificeerd kan
worden als natuurlijk persoon of rechtspersoon, verkrijgt deze procesbevoegdheid op grond van
art.26 van de Wet op de ondernemingsraden.
Wanneer een natuurlijk persoon niet handelingsbekwaam is (art.3:32 BW) moet hij worden
vertegenwoordigd door een handelingsbekwaam persoon die optreedt als zijn wettelijk
vertegenwoordiger. In geval van vertegenwoordiging van een handelingsonbekwame procespartij,
noemen we de vertegenwoordiger de formele procespartij en de vertegenwoordigde de materiële
procespartij. De materiële procespartij is het rechtssubject van de rechtsbetrekking waarover het
geschil bestaat degene wiens inhoudelijke belang in de zaak aan de orde is. Het is de materiële
procespartij die uiteindelijk jegens de wederpartij gebonden en/of gerechtigd wordt door de
uitspraak van de rechter.
Rechtspersonen kunnen niet zelf procederen. Een rechtspersoon kan zelf immers geen feitelijke
handeling verrichten, zoals verschijnen ter zitting. Een rechtspersoon moet zichzelf daarom laten
vertegenwoordigen door een natuurlijk persoon. De vertegenwoordiger van een rechtspersoon
4