Samenvatting persoonlijkheid en psychologie::
'Persoonlijkheid heeft betrekking op de kenmerkende individuele verschillen tussen mensen in de manier
waarop ze denken, zich voelen en zich gedragen. Deze individuele verschillen zijn vrij stabiel en deels genetisch
bepaald en openbaren zich in verschillende situaties.'
Audrey: ‘Persoonlijkheid’ wordt in boek xxx als volgt omschreven: 'Persoonlijkheid heeft betrekking op de
kenmerkende individuele verschillen tussen mensen in de manier waarop ze denken, zich voelen en zich
gedragen. Deze individuele verschillen zijn vrij stabiel en deels genetisch bepaald en openbaren zich in
verschillende situaties.’ … Persoonlijkheid wordt gebruikt om verschillen tussen mensen te duiden. Het karakter is
onderdeel van persoonlijkheid en richt zich op / bestaat uit kenmerkende of typerende eigenschappen of ‘trekken’.
Het ‘temperament is de voorloper van persoonlijkheid, daarmee wordt bedoeld… (blz. 19) Met ‘gemoedstoestand’
wordt … bedoeld en is GEEN onderdeel van persoonlijkheid
Hoe ontstaat persoonlijkheid?
Wat is de invloed van nature en nurture op de persoonlijkheidsontwikkeling?
Verschil persoonlijkheid en gedrag
Persoonlijkheid: stabiele psychologische individuele verschillen
Karakter: vooral betrekking op kenmerkende of typerende verschillen van een persoon, vaak
stereotiep. Bv. Nerd, gierigaard, goedzak.
Temperament: basale persoonlijkheidseigenschappen die al in de kinderjaren aanwezig zijn.
Is gedrag ook niet een uiting van de persoonlijkheid? Antwoord: Zeker, maar gedrag wordt ook bijgeslepen en
aan-en afgeleerd en aangepast aan sociale normen en is onderhevig aan allerlei situationele invloeden. Daarom
kan gedrag wel veranderen, maar persoonlijkheid niet. Beide concepten overlappen dus, maar zijn niet hetzelfde.
Temperamenten volgens Galenus:
Gal cholerisch warm & droog onstuimig, grootmoedig, onverschrokken
Bloed sanguinisch warm & vochtig vrolijk, vriendelijk, grappig
Slijm flegmatisch koud & vochtig traag, loom, lui
Zwarte gal melancholisch koud & droog somber, zwijgzaam, vasthoudend
Temperamenten baby’s:
Moeilijke temperament. Onregelmatig ritme eten/slapen, driftbuien, pas zich moeilijk aan, trekt zich terug bij
nieuwe prikkels, huilt veel, 10%
Gemakkelijke temperament regelmatig levenspatroon, past gemakkelijk aan, geïnteresseerd in nieuwe
prikkels, mild/opgewekt gestemd. 40%
Langzame starter mengvorm, past niet heel snel aan, enigszins negatief bij nieuwe prikkels, regelmatiger
levensritme. 15%
Kinderen hebben verschillende temperamenten, ‘een persoonlijke stijl’.
Module gaat om de persoonlijkheid en niet om opvoedstijlen of hechting. Dergelijk gedrag kan verklaard worden
vanuit opvoeding of hechting maar het kan ook verklaard worden vanuit het karakter, temperament en
persoonlijkheid (nature) en dat is waar dat filmpje zich op richt.
1
, Het stukje dat uit het kind zelf komt en niet de omgeving
(nurture).Belangrijk is het verschil tussen karakter ‘angstig
karakter’ en gemoedstoestand ‘bang zijn’. Iemand heeft een
angstig karakter als hij/zij snel bang is, zorgen maakt veel
piekert. Iemand kan bang zijn zonder een angstig karakter te
hebben als hij/zij in een situatie komt die heel beangstigend is,
bijvoorbeeld wanneer je thuis bent en je hoort dat er ingebroken
wordt in je huis.
Persoonlijkheid is uniek, (net als een vingerafdruk). Is vrij
stabiel, al vanaf jonge leeftijd. De stabiliteit neemt toe naarmate
mensen ouder worden. piek-> 50-60 jaar
Rangordestabiliteit -> relatieve positie in een groep, in de loop van de tijd (jij in vergelijking met een groep over de
jaren heen op verschillende momenten gemeten.)
Meanlevel Stability-> Mate waarin scores van groepen personen, naarmate ze ouder worden, hetzelfde blijven.
Zelfconcept= hoe je je zelf ziet
Zelfwaardering= tevredenheid met je zelfconcept
Sociale identiteit=je presentatie naar anderen toe. (is observeerbaar)
2 soorten identiteitscrisis:
Identiteitstekort: iemand heeft nog geen duidelijke(nieuwe) identiteit
gevonden)=>puberteit, midlifecrisis (extra vatbaar voor beïnvloeding
/radicalisering)
Identiteitsconflict: enkele aspecten vd ID zijn moeilijk of niet verenigbaar
met elkaar =>Carrière opbouwen of kinderen krijgen
Midlifecrisis: identiteitstekort. Had ik maar dit of dat gedaan. Gedrag als
adolescent. Soms voldoende om prioriteiten te verschuiven bv meer tijd
voor hobby’s, minder aan kinderen.
In de puberteit zijn veel mensen (met name meiden) onzeker over zichzelf en kan
de zelfwaardering relatief laag zijn.
Bv. behaalde successen (zoals diploma) kunnen de zelfwaardering verhogen, als
ook de relaties die mensen aangaan met anderen en waarin ze zich bevestigd
voelen.
De ontwikkeling zal mede afhangen van successen en falen. Bij falen kan de
zelfwaardering (tijdelijk) dalen. Verder kan verwacht worden dat deze redelijk
stabiel zal zijn.
In een identiteitscrisis kan de zelfwaardering (tijdelijk) laag zijn. Men twijfelt aan
wie men was + aan wat men deed en zoekt naar een nieuwe rol en identiteit. Is die gevonden dan is de kans
groot dat de zelfwaardering weer stijgt.
Dwecks:
Beats: elk kind doet specifieke ervaringen op die helpen zijn persoonlijkheid te ontwikkelen.
Onzichtbare persoonlijkheid: daarin spelen essentiële psych. behoeften een rol (verbondenheid, voorspelbaarheid
en competent voelen). =>ontwikkelen zij overtuigingen die te maken hebben met het vervullen van deze over-
tuigingen. Over anderen(goed/slechte) over controle hoeveel grip op het leven, omstandigheden en je gedrag.
De overtuigingen resulteren in emoties en gedrag. Het zichtbare van de persoonlijkheid.
Iemand is moet een speech geven. B:kan ik niet E: angst A/ T: vermijden
B beliefs (overtuiging)
E emotions (emotie)
A Action (acties) T tendencies ( neigingen/trekken)
Vakgebied persoonlijkheidspsychologie
Algemene kenmerken, individuele verschillen. Helpt iemand en jezelf te begrijpen. Denken+gevoel=gedrag.
Erfelijkheid van persoonlijkheid
Doel van de gedragsgenetica: een verklaring te bieden voor individuele verschillen in psych kenmerken door deze
toe te schrijven aan genetische en omgevingsinvloeden. Het onderzoek richt zich op de verschillen tussen
mensen, niet op kenmerken die alle leden van de bevolking gemeen hebben.
, Doel van gedragsgenetischonderzoek: een verklaring vinden voor de individuele verschillen: een verklaring voor
de verschillen tussen de ene persoon en de andere in een bepaalde groep mensen.
De veronderstelling was altijd: ‘omgeving’ stond voor ‘huiselijke omgeving’ of ‘gezinsomgeving’ + dat de
belangrijkste invloed op kinderen uitging van de manier waarop zij door hun ouders werden opgevoed. Hiervoor
werden in het onderzoek echter geen aanwijzingen gevonden. Het bleek zelfs dat het opgroeien in een bepaald
gezin voor de meeste kenmerken een verwaarloosbare invloed had.'
Het verwerken van negatieve jeugdervaringen kan belangrijk zijn, maar dat wil niet zeggen dat de persoonlijkheid
erdoor verandert.
In de opzet van een tweelingonderzoek worden eeneiige tweelingen die samen opgroeien, vergeleken met twee-
eiige tweelingen die samen opgroeien.
Gemiddeld genomen, kan een persoonlijkheidseigenschap voor 45% worden verklaard door erfelijkheid, voor 5%
door de gemeenschappelijke omgeving van broers/zusters in hetzelfde gezin en voor 50% door niet-gedeelde of
persoonlijke omgeving (waarvan 20% meetfouten betreft)
Bv: een ouder kan anders reageren op het kind als het van nature druk van aard is, dan als het van nature rustig
van aard is. Het kind lokt dus bepaalde reacties uit bij de omgeving die weer zijn of haar persoonlijkheids-
ontwikkeling beïnvloeden
Bv: een adolescent zoekt aansluiting bij criminele jongeren, waardoor hij/zij zelf ook crimineler wordt.
Tweelingartikel:
- Verandering in DNA kan persoonlijkheidskenmerken veranderen, maar verandering
persoonlijkheidskenmerken kunnen geen DNA veranderen.
- Menselijke persoonlijkheid: gedragdspartronen, opvattingen, emoties
- Persoonlijkheid kind: Nature (genetisch), Nuture( omgeving)
Gedragsgenetica: verschillen tussen nature en nuture => hoe groter de genetische verwantschap, hoe meer ze
op elkaar zouden moeten lijken. Broer/zus 50%, tweelingen 100%.
Erfelijkheidseigenschappen zijn voor 40-50% toe te schrijven aan de omgeving. Opvoeding doet er dus niet
zoveel toe.
2 soorten continuïteit:
Absolute continuïteit: algemene veranderingen van een grote groep mensen naarmate ze ouder worden.
Differentiële continuïteit: verwijst naar verschillen op een bepaald kenmerk.
Stabiliteitscoëfficiënt: is een meting tussen twee tijdsmomenten.
Lexicale hypothese: stelt dat wanneer een eigenschap, karakteristiek of gedrag van belang is bevonden om
mensen van elkaar te onderscheiden, die eigenschap, die karakteristiek of dat gedrag in de taal wordt uitgedrukt.
Psycho-lexicaal onderzoek: onderzoek dat zich baseert op de lexicaal hypothese.
Taxonomie: persoonlijkheidseigenschappen indelen in categorieën.
Waarom geeft psyco-lexicaal onderzoek een zo volledig mogelijk beeld? => Meestal gaan onderzoekers
woordenboeken van een taal helemaal doorpluizen en eigenschappen die daarin zijn opgenomen clusteren tot
categorieën. Doordat het woordenboek als uitgangspunt wordt genomen ben je heel volledig.
Praktische toepassingen: Psycho-lexicaal onderzoek zorgt ervoor dat de vele eigenschappen die er zijn in
categorieën worden ondergebracht, waardoor er een overzichtelijk (en volledig) systeem ontstaat van
eigenschappen in een bepaald taalgebied. Dat maakt het mogelijk om vragenlijsten te ontwikkelen waarmee de
belangrijkste persoonlijkheidseigenschappen van mensen in dat taalgebied gemeten kunnen worden.
Nadelen van psycho-lexicaal onderzoek zijn: kost veel tijd+ uitkomsten zijn beperkt tot een specifiek taalgebied.
Modellen:
Model: Door wie: Soort: Kenmerken:
16PF sixteen personality Catell Lexicaal 12 factoren, vier bijgevoegd
factoren vragenlijst) (taxonomie
van Catell)
Big Five Goldberg Lexicaal Elke cultuur: Dynamiek, Affilatie, Orde
EU.VS: Neurocitise en intellect.
5 factoren Fiske ‘49 Verkregen O= openheid (intellectuele autonomie)
(de Norman 5) door C= consciëntieusheid (ordelijkheid)
vragenlijsten E= extraversie
te A= altruïsme (mildheid)
bestuderen N= neurocistime
(16PF)
BIS: behavioral inhibtion Gray Angstig, Gevoelig voor straf Bis niet
system terugtrekken dus
BAS: behavioral activation Gray Impulsief/reactief Bas gas
system Gevoelig voor beloning erop