Juridische Vaardigheden 4 Schrijfopdracht
Kaoutar Jafjaf
20142269
Onderdeel A
Vraag 1
Op grond van het initiatiefvoorstel gaan er een aantal artikelen in Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek wijzigen. Zo wordt het huidige artikel 1:252 BW aangepast. Wat verandert er aan artikel
1:252 BW?
Artikel 1:252 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na ‘’aangegaan’’ aangepast met: ‘’ en niet het gezamenlijk gezag op grond
van artikel 251b hebben verkregen’’.
2. Het tweede lid komt te luiden: ‘’ De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het
tijdstip van het verzoek een van de gronden als bedoeld in artikel 251b, eerste lid, onder a tot en met
f, van toepassing is.
Kamerstukken II 2016/17, 34605, nr. 2, p. 2
Vraag 2:
Waarom is het volgens de initiatiefnemers van belang om Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek te
wijzigen? En welke verbeteringen worden daarbij doorgevoerd?
Het wijzigen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is van belang zodat ouders die niet met elkaar
gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, na de erkenning van een minderjarig
kind van rechtswege het gezamenlijk gezag over het kind kunnen uitoefenen.
Dit wetsvoorstel draait de hoofdregel dus om: geen <<nee, tenzij>>, maar <<ja, tenzij>>. Daarmee
worden vier belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten opzichte van de huidige wettelijke regeling
zijn:
1. Het wegnemen van het ongerechtvaardigde onderscheid tussen (kinderen geboren uit) gehuwde
ouders enerzijds en (uit) ongehuwde ouders anderzijds met betrekking tot de uitoefening van het
gezag.
2. Het zodanig aanpassen van het Burgerlijk Wetboek dat de bepalingen beter aansluiten op de
huidige maatschappelijke verwachtingen.
3. Het wegnemen van de problemen die door de huidige regelgeving worden veroorzaakt.
4. Het beter waarborgen van het belang van het kind.
Kamerstukken II 2016/17, 34605, nr. 3, p. 1 en 2
Vraag 3:
De rechter kan in twee situaties een uitzondering maken. In welke situaties kan dit?
De twee situaties waarin een rechter een uitzondering kan maken zijn:
1. Als één van beide ouders geen gezamenlijk gezag wil.
2. Als er geen toestemming is van de moeder voor erkenning omwille van de daaropvolgende
verkrijging van het gezag door de andere ouder.
Kamerstukken II 2016/17, 34605, nr. 3, p. 13
, Juridische Vaardigheden 4 Schrijfopdracht
Kaoutar Jafjaf
20142269
Vraag 4:
De Staatscommissie Herijking ouderschap adviseert om het gezag niet automatisch te koppelen
aan erkenning. Welke argumenten voert zij aan?
De Staatscommissie Herijking ouderschap adviseert in haar rapport om het gezag niet automatisch te
koppelen aan erkenning. De commissie is van oordeel dat het nemen van de verantwoordelijkheid
voor de verzorging en opvoeding van een kind een bewuste keuze dient te zijn. Als ouders met elkaar
zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, mag deze keuze worden
verondersteld. Als ouders vóór de geboorte van het kind geen huwelijk of geregistreerd partnerschap
zijn aangegaan, kan er naar het oordeel van de Staatscommissie Herijking ouderschap niet zonder
meer worden verondersteld dat de ouders daadwerkelijk samen de verzorging en opvoeding op zich
willen nemen.
Kamerstukken II 2019/20, 34605, nr. 4, p. 3
Vraag 5:
Hoe reageren de initiatiefnemers op het voorgaande advies van de Staatscommissie Herijking
ouderschap?
De initiatiefnemers blijven achter het doel van het initiatiefwetsvoorstel staan om een principieel
onjuiste rechtsongelijkheid, te weten tussen ongehuwden en gehuwden, maar ook indirect tussen de
beide groepen kinderen, weg te nemen. Vandaar dat dit wetsvoorstel regelt dat gezamenlijk gezag
over het kind als hoofdregel van rechtswege verkregen wordt, ook als er geen sprake is van een
huwelijk of geregistreerd partnerschap. Tevens vinden initiatiefnemers dat dit niet aansluit bij de
maatschappelijke ontwikkelingen, omdat ouders vaak alsnog een formele verbintenis met elkaar aan
gaan.
Kamerstukken II 2019/20, 34605, nr. 6, p. 24
Kamerstukken II 2019/20, 34605, nr. 4, p. 6
Vraag 6:
Wat is de reden dat de Afdeling Advisering Raad van State adviseert de formulering van artikel
1:251b, eerste lid, onder a en b van het Burgerlijk Wetboek aan te passen?
Er zijn pas twee ouders nadat de erkenning tot stand is gekomen, terwijl bij de inschrijving in het
gezagsregister door de griffier van de rechtbank er al twee ouders zijn. Dit heeft gevolgen voor de
formulering van de uitzonderingsgronden van het voorgestelde artikel 1:251b, onder a en b van het
Burgerlijk Wetboek. Niet beide ouders zijn onbevoegd tot het gezag, maar de ouder en de erkenner
(onderdeel a). Het gaat niet om beëindiging van het gezag van één van beide ouders, maar om
beëindiging van het gezag van de ouder of de erkenner (onderdeel b). Daarom adviseert de Afdeling
de formulering van artikel 251b, eerste lid, onder a en b van het Burgerlijk Wetboek aan te passen.
Kamerstukken II 2019/20, 34605, nr. 4, p. 10