Ontwikkelingspsychopathologie
Hoofdstuk 1: introductie
Een uniek individu met unieke ervaringen:
1. Kind gebonden factoren: sekse, leeftijd, intelligentie en impulsbeheersing.
2. Ouder- en gezins gebonden factoren: opleiding, inkomen, opvoedingsvaardigheden
en (lichamelijke en geestelijke) gezondheid.
3. Maatschappij- en omgeving gebonden factoren: sociale (on)gelijkheid, welvaart,
onderwijs, televisie en sociale media, culturele normen en waarden.
Classificeren: herkennen en onderscheiden.
Diagnosticeren: verklaren van het ontstaan van psychische stoornissen
Wanneer spreken we van een psychische stoornis?
- Persoonlijk lijden
- Disfunctionaliteit van gedrag
- Irrationeel en onbegrijpelijk
- Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Hoofdstuk 1 in 10 punten:
1. Ontwikkelingspsychopathologie is een benadering die inzichten uit verschillende
wetenschappelijke disciplines en theorieën combineert en integreert.
2. Psychiatrie is een medisch specialisme, ontwikkelingspsychopathologie is een
integratieve benadering.
3. Kinderen (en ook jongeren en volwassenen) staan in de loop van hun leven voor
meerdere leeftijdsgebonden ‘opgaven’. Het adequaat volbrengen van deze
‘opgaven’ draagt bij aan de psychische gezondheid.
4. Het actuele gedrag van een kind is altijd het gevolg van vroegere ervaringen en
van eisen die de huidige situatie aan het kind stelt.
5. De oorzaak van psychopathologie van een kind ligt niet perse in zijn verleden.
6. Een psychische stoornis kent nooit slechts 1 oorzaak, en is altijd het resultaat van
een wisselwerking tussen biologische factoren en omgevingsfactoren.
7. Of het gedrag van een kind adequaat is, hangt af van diens (ontwikkeling)leeftijd.
Gedrag dat op jonge leeftijd adequaat is, kan als het op latere leeftijd voorkomt
op een stoornis wijzen.
8. Elk kind is uniek, en dat geldt ook voor kinderen met psychische stoornissen. De
AHD’er bestaat niet.
9. Je weet pas wat een afwijkende ontwikkeling is als je weet wat de normale,
gemiddelde ontwikkeling is. bovendien spelen culturele opvattingen een
belangrijke rol bij het bepalen van wat we normaal vinden.
10. Gedrag vindt nooit in een vacuüm plaats, maar altijd in een sociale, culturele en
maatschappelijke omgeving die dat gedrag beïnvloedt en andersom.
,Hoofdstuk 2: classificatie, diagnostiek en epidemiologie
In de ontwikkelingspsychopathologie worden classificatiesystemen gebruikt om gedragingen
van kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in verschillende
categorieën. Een vastgestelde stoornis is een diagnose. Een epidemiologisch onderzoek
probeert een antwoordt te vinden op de vraag hoe een stoornis is ontstaan. Het is
onderzoek naar het voorkomen en de verspreiding van psychische en lichamelijke ziekten
onder de bevolking. Zowel het classificeren, dus het in kaart brengen van mogelijk
problematisch gedrag, als het diagnosticeren, het proberen te begrijpen en te verklaren van
dat gedrag, doen gespecialiseerde hulpverleners.
Definitie van classificatie:
Classificatie is een persoon (of een voorwerp of situatie) herkennen, er een naam aan geven,
en indelen in een categorie. Bv dat is een jongen, dit ruikt lekker enz. classificeren en
interpreteren zijn twee kanten van dezelfde medaille. De interpretaties zijn vaak cultuur
gebonden, bv wanneer noemen we een meisje een vrouw? (Ontwikkelings)psychopathologie
heeft als doel afwijkend of vreemd gedrag goed in kaart te brengen; psychische stoornissen
worden herkend, van elkaar onderscheiden en ingedeeld. Een classificatiesysteem kan dan
helpen om niet alleen onderscheid te maken tussen verschijnselen, naar ook
overeenkomsten te signaleren en zowel oude als nieuwe verschijnselen in te delen. In de
psychopathologie wordt onderscheid gemaakt tussen grote groepen stoornissen, zoals
gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen.
De dsm-5: een classificatiesysteem, gen diagnostisch handboek:
Het handboek is te beschouwen als een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische
stoornissen, dat kan helpen bij het stellen van diagnoses. Het is geschreven door de Duitse
psychiater Emil Kraepelin (1856-1926). Symptomen beschrijven de stoornis, ze verklaren ze
niet. behalve de soort symptomen beschrijft de DSM ook wel aantal symptomen in welke
mate en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake kunnen zijn van een
stoornis. Verder is het belangrijk dat er word gekeken naar het aantal verschijnselen wat
iemand vertoont ook genoeg is voor een stoornis. Hoelang dit al aanhoudt (een paar weken
is een dipje, langer is depressief) en de mate waarin iemands functioneren negatief
beïnvloed word. Hoe meer en hoe ernstiger de symptomen, hoe ernstiger de stoornis.
Mensen hebben vaak meer dan 1 stoornis tegelijk, dat noemen we comorbiditeit. Voor de
hulpverlener verandert dat niets aan wat hij moet doen: beschrijven wat hij ziet. Psychische
stoornissen komen niet alleen vaak tegelijk voor, maar gaan ook vaak samen met
lichamelijke klachten, (vooral bij meisjes). Zo weten we inmiddels ook dat psychische
stoornissen invloed hebben op het functioneren van ons immuunsysteem.
,De dsm houd wel te weinig rekening met de ontwikkelingscontext waarin een stoornis is
ontstaan. ADHD is bij een meisje en een jongen en een man of vrouw altijd anders. Ook
wordt er te weinig rekening gehouden met culturele context, culturele normen en
opvattingen hebben invloed op de definitie en het voorkomen van psychische stoornissen,
bv homoseksualiteit.
Een dimensionale benadering van classificatie:
Bij een categoriale indeling gaat men uit van wel of niet; symptomen zijn wel of niet
voldoende aanwezig. Bij een dimensionale indeling gaat het om de mate van ernst; die is
afhankelijk van de ernst van de symptomen en de hoeveelheid symptomen. Bij psychisch
functioneren wordt de norm gedefinieerd aan de hand van een percentielscore. De meest
gebruikte vragenlijst is de CBCL (child behavior checklist), die bestaat uit 120 vragen waarop
geantwoord moet worden tussen de helemaal niet van toepassing of een beetje of duidelijk
of vaak van toepassing. Er zijn lijsten voor kinderen (vanaf11 jaar), ouders en voor andere
opvoeders. de uitspraken zijn verdeeld over 8 mogelijke probleemgebieden zoals mijn kind
heeft moeite om vrienden te maken.
Categoriaal en dimensionaal classificeren vergeleken:
In Nederland is bij psychiaters de DSM wat populairder en bij psychologen de CBCL. De CBCL
heeft een aantal voordelen boven de DSM:
- Het sluit beter aan bij de ontwikkelingspsychopathologie
- Gaat er vanuit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen.
- Niet alleen de hulpverlener, maar ook het kind zelf, de ouders en eventuele andere
betrokkenen geven hun opvatting.
De CBCL heeft ook nadelen ten opzichte van de DSM:
- De mondiale verspreiding is veel lager.
- Het opsporen van zeldzame stoornissen met maar een symptoom, zoals
broekpoepen is lastig.
, Diagnostiek:
Bij diagnostiek gaat het om 3 waarom vragen:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit vind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven
bestaan?
De diagnose is een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij
een kind. classificatie kan een eerste aanzet geven voor behandeling, door bv algemene
kennis te gebruiken over wat werkt bij ADHD. Het vaststellen van invloeden van het gezin en
de ouders op de problemen van een kind is heel belangrijk, zeker bij jonge kinderen. Hun
ontwikkeling wordt in een hoge mate beïnvloedt door het functioneren van het gezin. Met
name tijdens de vroege adolescentie, tussen de 11 en 13, is de kans op psychische
problemen bij kinderen groter. Gezinsonderzoek en ouderschapsonderzoek kunnen
uitwijzen of er een wisselwerking is tussen het gezinsfunctioneren respectievelijk het
functioneren van de ouders en de problemen die het kind heeft. met deze onderzoeken
kunnen ook de sterke kanten van het gezin en de ouders geïnventariseerd worden.
Diagnostische methoden en instrumenten:
Om psychische problemen in kaart te brengen, kunnen hulpverleners vragenlijsten,
gesprekken, interviews en observaties gebruiken.
Vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostische gesprek:
Is het belangrijkste instrument bij classificatie en diagnostiek. Bij een gesprek gaat
het om 3 dingen: luisteren, vragen stellen en observeren. Hoe hoger de mate van
empathie, acceptatie en zelfkennis, hoe beter de hulpvrager zich begrepen voelt en
hoe meer hij vertelt en hoe beter de hulpverlener zijn eigen waarden en normen niet
vergeten. vragen stellen preciseert het probleem. Door ouders en kind te observeren
tijdens het gesprek – kijken, luisteren, ruiken- krijgt de hulpverlener ook een indruk
van de toestand van ouders en kind. het hulpverleningsproces begint altijd met een
intakegesprek door een psychiater of psycholoog. Deze neemt een anamnese af; hij
brengt de voorgeschiedenis van de problemen in kaart op grond van informatie die
hij krijgt van ouders en kin en zo nodig ook van andere betrokkenen.
2. Observeren:
Is doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen. Observeren wordt gedaan
tijdens het afnemen van een interview of vragenlijst. Er wordt dan op gelet op
concentratievermogen, motoriek, verlegenheid of mate van activiteit. Observeren
gebeurt ook in instellingen.
3. Psychodiagnostiek: