Hoofdstuk 6: Het huwelijk
6.1 Inleiding
46. Wat is een huwelijk?
Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van gelijk
geslacht en de wet beschouwt het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen (art. 1:30).
Naar huidig recht is een huwelijk een duurzame levensverbintenis tussen twee personen,
met afstammingsrechtelijke gevolgen als deze personen van verschillend geslacht of van het
vrouwelijk geslacht zijn en zonder deze gevolgen als zij van het mannelijk geslacht zijn.
6.2 Vereisten tot het aangaan van een huwelijk
47. Materiële of inwendige vereisten en formele of uitwendige vereisten
De vereisten tot het aangaan van een huwelijk kunnen worden onderverdeeld in twee
groepen: materiële of inwendige vereisten (art. 1:31-42) en formele of uitwendige vereisten,
anders gezegd: formaliteiten die aan de voltrekking van het huwelijk moeten voorafgaan, en
de huwelijksvoltrekking zelf (art. 1:44-49a en art. 1:58-68).
48. Leeftijdsvereiste
Het eerste inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijk is een bepaalde
minimumleeftijd. Men moet sinds 5 december 2015 de leeftijd van achttien jaar hebben
bereikt om een huwelijk te kunnen aangaan (art. 1:31). Uitzonderingen bestaan niet meer.
Op grond van art. 1:253ha meerderjarig verklaarde zestien- en zeventienjarige vrouwen
kunnen geen huwelijk aangaan, omdat art. 1:31 hiertoe vereist dat zij de leeftijd van achttien
jaar hebben bereikt, dus niet dat zij meerderjarig zijn.
49. Geen gestoorde geestvermogens
Het tweede inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijk is, dat de geestvermogens
van een partij niet zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de
betekenis van haar verklaring te begrijpen (art. 1:32). Men moet dus feitelijk bekwaam zijn
om rechtsgeldig een huwelijk te kunnen aangaan (art. 3:59 jo. art. 3:33 en 34). Het feit dat
een persoon juridisch handelingsonbekwaam is, omdat hij wegens zijn geestelijke toestand
onder curatele is gesteld (art. 1:378 lid 1 aanhef en onder a), behoeft aan een rechtsgeldig
huwelijk niet in de weg te staan. Deze persoon kan immers ten tijde van de
huwelijksvoltrekking een zogenaamd ‘lucidum intervallum’, een helder ogenblik, hebben en
dus feitelijk bekwaam zijn. Alleen is in dit geval voor het aangaan van het huwelijk
toestemming van de kantonrechter nodig (art. 1:38). De regeling van art. 1:38 is
vergelijkbaar met die van art. 4:55 lid 2 voor het maken van uiterste wilsbeschikkingen.
50. Verbod van bi- en polygamie
Het derde inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijk is, dat de aanstaande
echtgenoten ongehuwd zijn. Art. 1:33 bepaalt immers dat een persoon tegelijkertijd slechts
met één andere persoon door het huwelijk kan zijn verbonden. De wetgever gaat derhalve
,uit van monogamie, anders gezegd: verbiedt bi- en polygamie, en sanctioneert een en ander
ook strafrechtelijk in art. 237 Sr. De ambtenaar van de burgerlijke stand die meewerkt aan
iemands huwelijksvoltrekking, wetende dat deze daardoor een dubbel huwelijk aangaat, is
strafbaar op grond van art. 370 lid 1 Sr. Civielrechtelijk is het huwelijk dat in strijd met art.
1:33 wordt voltrokken, niet nietig, maar vernietigbaar in rechte op grond van art. 1:69.
51. Toestemmingsvereiste
Het vierde inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijks is, dat in sommige gevallen
toestemming wordt gegeven. In welke gevallen en door wie toestemming moet worden
gegeven, is geregeld in art. 1:37-39. Deze bepalingen zijn ook van belang ingeval huwelijkse
voorwaarden vóór het huwelijk worden gemaakt of gewijzigd (art. 1:117).
Toestemming voor een onder curatele gestelde
Als een persoon onder curatele is gesteld, moet ter beantwoording van de vraag of hij een
huwelijk mag aangaan, onderscheid worden gemaakt tussen het geval waarin hij wegens
gewoonte van drank- of drugsmisbruik onder curatele staat (art. 1:378 lid 1 aanhef en onder
b), en het geval waarin hij wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele
staat (art. 1:378 lid 1 aanhef en onder a).
In het eerste geval staat voorop dat de onder curatele gestelde bekwaam blijft tot het
verrichten van familierechtelijke handelingen (art. 1:382), waaronder ook het aangaan van
een huwelijk valt. Wel is daarvoor toestemming van de curator nodig (art. 1:37 lid 1). Hier is
vervangende toestemming van de kantonrechter mogelijk (art. 1:37 lid 2).
In het tweede geval mag uit art. 1:382 niet a contrario worden afgeleid dat de onder
curatele gestelde onbekwaam is tot het aangaan van een huwelijk. Het tegendeel blijkt
immers uit art. 1:38, zij het dat dan de toestemming van de kantonrechter nodig is.
52. Geen te nauwe bloedverwantschap
Het vijfde inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijk is, dat tussen de aanstaande
echtgenoten geen te nauwe bloedverwantschap bestaat. Volgens art. 1:41 lid 1 mag een
huwelijk niet worden gesloten tussen hen die elkander, hetzij van nature hetzij
familierechtelijk, bestaan in de opgaande en in de nederdalende lijn of als broeders, zusters
of broeder en zuster.
Als een man een kind erkent en krachtens art. 1:41 geen huwelijk met de moeder mag
sluiten, is deze erkenning nietig (art. 1:204 lid 1 aanhef en onder a). Incestueuze kinderen
kunnen derhalve nooit rechtsgeldig door hun verwekker worden erkend.
Art. 1:41 lid 2 bepaalt ten slotte dat de Minister van Justitie om gewichtige redenen
ontheffing van het verbod kan verlenen aan hen die broeders, zusters of broeder en zuster
door adoptie zijn.
De Wet tegengaan huwelijksdwang heeft art. 1:41a toegevoegd, op grond waarvan een
huwelijk niet mag worden gesloten tussen hen die elkander, hetzij van nature hetzij
familierechtelijk, als bloedverwanten bestaan in de derde of vierde graad in de zijlinie, tenzij
,de aanstaande echtgenoten bij de ambtenaar van de burgerlijke stand ieder een beëdigde
verklaring hebben afgelegd, inhoudende dat zij hun vrije toestemming tot het huwelijk
geven. Het gaat hierbij dus om huwelijken van ooms en tantes enerzijds met kinderen van
hun broers en zusters anderzijds dan wel om huwelijken tussen volle neven en nichten
onderling, waarbij het geslacht van de echtgenoten niet ter zake doet.
53. Geen geregistreerd partnerschap
Het zesde en laatste inwendige vereiste tot het aangaan van een huwelijk is, dat tussen de
aanstaande echtgenoten geen geregistreerd partnerschap bestaat (art. 1:42).
6.3 Formaliteiten die aan de voltrekking van het huwelijk moeten voorafgaan
54. Voornemen in het huwelijk te treden
In de artikelen 1:44-49a komen een aantal uitwendige vereisten tot het aangaan van een
huwelijk aan de orde. Art. 1:44 lid 1 aanhef spreekt over het kenbaar maken van het
voornemen van de aanstaande echtgenoten om in het huwelijk te treden, waarna in de
onderdelen a-j een minutieuze opsomming volgt van de gegevens die zij hiertoe aan de
ambtenaar van de burgerlijke stand moeten verstrekken. Wanneer het huwelijk binnen een
jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het voornemen daartoe is kenbaar gemaakt, niet is
voltrokken, mag het niet worden voltrokken dan nadat het voornemen daartoe opnieuw
kenbaar is gemaakt (art. 1:46).
55. Beëdigde verklaring
Indien de geboortegegevens van een aanstaande echtgenoot niet kunnen worden
geverifieerd en deze niet in staat is om een geboorteakte over te leggen, kan de betrokkene
jegens de ambtenaar van de burgerlijke stand ten overstaan van wie het huwelijk zal worden
voltrokken, een beëdigde verklaring afleggen, inhoudende het geslacht, de plaats, het land
en, zo nauwkeurig mogelijk, de datum van geboorte, alsmede de persoonsgegevens van de
ouders (art. 1:45 lid 1). In de huwelijksakte wordt van de afgelegde verklaring melding
gemaakt (art. 1:45 lid 2).
56. Hertrouwen van een ouder die met het gezag is belast
Indien hij die wil hertrouwen, het gezag heeft over kinderen uit een vorig huwelijk (art. 1:251
e.v.), geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van dit voornemen onverwijld kennis aan
de rechtbank van de woonplaats van de ouder die met het gezag is belast (art. 1:48).
Art. 1:48 moet worden gelezen in samenhang met de bepalingen over het bewind van de
voogd, die grotendeels ook voor de met het gezag belaste ouder gelden (art. 1:253k jo. art.
1:344 e.v.), in het bijzonder in samenhang met art. 1:355 lid 1, dat de kantonrechter de
mogelijkheid geeft aan een met het gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het
bewind over het vermogen van de kinderen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn
voornemen een huwelijk of een geregistreerd partnerschap aan te gaan, op te dragen
binnen een bepaalde termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te
maken en deze beschrijving of een afschrift daarvan ter griffie van de rechtbank in te
leveren.
, 57. Trouwbeloften
Het is niet mogelijk een huwelijk op grond van een verloving juridisch af te dwingen. Art.
3:326 jo. art. 3:300 komt hier niet aan de orde. Evenmin is het mogelijk schadevergoeding te
vorderen op grond van het verbreken van de verloving. Een en ander is van dwingend recht.
Art. 1:49 lid 2 geeft hierop een uitzondering. Indien het voornemen tot het aangaan van een
huwelijk aan een ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar is gemaakt, kan dit grond
opleveren tot een vordering tot vergoeding der werkelijke vermogensverliezen, zonder dat
daarbij enige winstderving in aanmerking komt. Ook smartengeld (art. 6:106) komt niet aan
de orde. In geval van werkelijke vermogensverliezen is de rechter niet verplicht de vordering
tot schadevergoeding toe te wijzen. De rechter heeft dus een discretionaire bevoegdheid.
6.4 Stuiting van het huwelijk
58. Wat is stuiting?
Stuiting is de rechtshandeling waardoor men zich tegen een voorgenomen huwelijk verzet.
De stuiting is geregeld in art. 1:50-57. De wet noemt in art. 1:50 drie stuitingsgronden. Een
huwelijk kan worden gestuit,
1. Wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om een huwelijk aan te gaan, of
2. Wanneer partijen niet beiden hun vrije toestemming tot het huwelijk zullen geven
dan wel
3. Wanneer het oogmerk van de aanstaande echtgenoten of één hunner niet is gericht
op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten,
doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland
59. Bevoegdheid en verplichting tot stuiting
De bevoegdheid en de verplichting tot stuiting zijn neergelegd in art. 1:51-53. Meestal gaat
het om een bevoegdheid. Alleen voor het openbaar ministerie bestaat er onder
omstandigheden een verplichting. Wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om
een huwelijk aan te gaan, zijn blijkens art. 1:51 lid 1 bevoegd tot stuiting:
1. Bloedverwanten in de rechte lijn van een der aanstaande echtgenoten
2. Broeders en zusters van een der aanstaande echtgenoten
3. Voogden en curatoren van een der aanstaande echtgenoten
De in art. 1:51 lid 1 genoemde personen zijn ook bevoegd een huwelijk te stuiten, wanneer
de andere aanstaande echtgenoot onder curatele staat en het huwelijk klaarblijkelijk het
ongeluk zou veroorzaken van de partij van wie zij bloedverwant, voogd of curator zijn (art.
1:51 lid 2).
Art. 1:52 bepaalt dat hij die met een der partijen door huwelijk is verbonden dan wel met
een der partijen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, op grond van het bestaan van
dat huwelijk of dat geregistreerd partnerschap een nieuw aan te gaan huwelijk kan stuiten.
Art. 1:53 houdt een verplichting en twee bevoegdheden tot stuiting door het openbaar
ministerie in.