Maatschappijleer stof toetsweek 2
STOF:
LEREN: ONDERWERP "parlementaire besluitvorming." + art. 1, 4, 6, 7, 9, 11, 16. Weet net als
vorige keer bij de Rechtsstaat, waar deze artikelen voor staan (blz 88-146 zonder 122-132)
NIET: HOOFDSTUK 6: INVLOED OP POLITIEKE BESLUITEN & H.7: GEMEENTE EN PROVINCIE
H1: WAT IS DEMOCRATIE
In 1648 werd met de Vrede van Münster een einde gemaakt aan een reeks van
verscheurende conflicten in Europa. De soevereine staat werd vanaf nu centraal gesteld.
Hiermee werd het moderne systeem van staten geboren.
De meeste onderwerpen waarmee de politiek zich bezighoudt, zijn van algemeen belang.
Meestal kost het nemen van politieke besluiten veel tijd, omdat er aan verschillende dingen
wordt gedacht. Het grootste dilemma voor de politiek is: snel, daadkrachtig en efficiënt
besturen, of voor een maximale participatie van burgers in de politiek gaan (er worden dan
zorgvuldige afwegingen genomen waardoor het langer duurt).
Democratie betekent dat het volk regeert. Vroeger was dit met directe democratie soms ook
echt zo, nu is er vaak een indirecte of representatieve democratie. Deze is praktischer,
omdat je met een kleine groep sneller tot besluiten komt. Andere kenmerken van een
democratie zijn:
Er is individuele vrijheid. Mensen mogen hun leven inrichten zoals ze willen.
Er zijn politieke grondrechten. Mensen stemmen op hun vertegenwoordigers erop
vertrouwend dat die de verkiezingsbeloften probeert waar te maken.
Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden.
Er is onafhankelijke rechtspraak. Rechters staan los van parlement en regering.
Er bestaat persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Er is een trias politica
Hierbij kan er onderscheid worden gemaakt tussen:
Parlementaire stelsel rechtstreeks gekozen parlement is het hoogste machtsorgaan.
Constitutionele monarchie als het niet-gekozen staatshoofd een koning is
Nederland heeft sinds 1814 een constitutionele monarchie
Dictatuur is het tegenovergestelde van een democratie. De kenmerken van een dictatuur
zijn:
Beperkte individuele vrijheid
Ontbreken van een trias politca
Nauwelijks politieke vrijheid
Er is vaak overheidsgeweld
Er bestaat geen onafhankelijke rechtspraak
Massamedia staat onder censuur van de overheid (geen persvrijheid)
Een voordeel was dat machthebbers door deze aspecten snel belsuiten nemen, maar de prijs
die de bevolking betaald voor induviduele vrijheid en rechtszekerheid was nog veel hoger. Er
zijn verschillende soorten dictaturen:
, - Een dictatuur gebaseerd op een ideologie, hier heeft de communistische partij alle
macht en is er sprake van indoctrinatie. bijv. Noord-Korea en Cuba
- Een andere vorm is religieuze dictatuur (theocratie). Hierin is de godsdienst de
verheven staatsideologie. bijv. Iran
- Ten slotte de militaire dictatuur. Zoals Myanmar
Maar 9 landen zitten in volwaardige democratie, terwijl er 11 landen in volledige dictatuur
leven. Vooral in Afrika en Azië zijn veel (bijna) dictaturen, terwijl in Europa en Amerika vooral
democratieën zijn.
H2: POLITIEKE STROMINGEN:
Alle politieke stromingen zijn gebaseerd op een ideologie. Bij een ideologie gaat het om
twee aspecten:
Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving gelden.
De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Wat is een
rechtvaardige verdeling van de welvaart. Hier heb je mensen die links zijn en rechts.
Links wil de ongelijkheid tussen mensen verminderen, terwijl rechts juist zo weinig
mogelijk bemoeienis van de overheid wil op dit gebied. Hierbij is ook nog een politiek
midden.
Er zijn drie stromingen:
Liberalisme: vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn belangrijk. Mensen
zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Meer politieke macht en economische vrijheid/
vrijemarkteconomie. Liberalisten zijn rechts. VVD is een voorbeeld van een liberale partij.
Socialisme: ieder mens moet gelijke kansen hebben. Dit probeerde communisten via een
revolutie, terwijl sociaaldemocraten het via de parlementaire weg voor elkaar wouden
krijgen. Socialisten zijn links. PvdA, SP en GroenLinks zijn voorbeelden.
Confessionalisme: politieke opvattingen worden gebaseerd op geloofsovertuiging. Zij zien de
samenleving als een organisch staatsopvatting. Hedendaags heten de mensen
christendemocraten en gaat het vooral om solidariteit, harmonie en verantwoordelijkheid.
CDA, ChristenUnie en SGP zijn hier voorbeelden van.
Sinds de jaren zestig is er sprake van ontideologisering, waardoor er heel veel andere
stromingen kwamen. Voorbeelden zijn pragmatisme (geen vaste uitgangspunten of
principes D66), ecologisme (mensen zijn afhankelijk van natuurlijke omgeving en
andersom PvdD & GroenLinks), populisme (de stem van het volk is belangrijk PVV).
Naast dat je politieke partijen kan indelen in links, midden, rechts, kan je partijen ook
indelen als progressief (vooruitstrevend, veranderingen) en conservatief (behoudend). In de
laatste jaren is er nog een nieuw onderscheid gemaakt:
Kosmopolieten (eigen land openhouden om mee te doen in geglobaliseerde wereld) en
nationalisten (globalisering is bedreiging en willen eigen cultuur en identiteit behouden).
H3: POLITIEKE PARTIJEN:
Een politieke partij bestaat uit een groep mensen die dezelfde ideale samenleving zien en
dus ook dezelfde ideeën hebben. Naast de stromingen uit het vorige hoofdstuk zijn er ook
nog one-issuepartijen, die maar één specifieke doelgroep hebben (50PLUS) of die één
aspect in de samenleving bekijkt (PvdD). Daarnaast zijn er nog antidemocratische partijen
die ideeën hebben die in strijd zijn met de rechtstaat.