Samenvatting beleidsvelden
,1 Inleiding: sociale kaart van nederland
1.1 Inleiding
De sociale kaart van Nederland gaat over instituties en organisaties. De kernbegrippen waarmee wordt
gewerkt zijn instituties en organisaties, maar wat houdt dit in
1.2 Wat zijn instituties nou eigenlijk
Instituties
Een institutie kan worden gedefinieerd als de formele en informele regels die ons gedrag in meerdere of
mindere mate reguleren
Of terwijl de spelregels van de samenleving.
Het verschil tussen formele en informele regels bedoeld men het volgende:
1. formele regels zijn gecodificeerd (vastgelegd op papier)
2. Bij informele regels ontbreekt deze codificering.
Organisaties
Organisaties zijn verbanden tussen mensen die een gemeenschappelijk doel nastreven.
Ook hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen formele en informele organisaties.
1. formele organisaties hebben rechtspersonen
2. Informele organisaties hebben geen rechtspersoon en hebben doorgaans een vluchtiger karakter
1.3 Het proces van institutionalisering
Instituties leveren een belangrijke bijdrage aan de regulering van gedrag, de coördinatie van sociale
interacties en de productie van maatschappelijke cohesie. In het proces van organisatie en
institutionalisering onderscheiden we drie fases:
1.het ontstaan van organisaties en instituties
2. het voortbestaan van organisaties en instituties
3. het verdwijnen van organisaties en instituties
1.3.1 het ontstaan van organisaties en instituties
Instituties en organisaties kunnen niet van de ene op andere dag worden opgericht of aangepast. Ze zijn
volgens Durkheim sociale feiten. Veel van de organisaties die in het boek besproken worden zijn een tijd
geleden opgericht en hebben hun zeggingskracht te danken aan de historische continuïteit te danken. De
zeggingskracht van instituties en organisatie is dus een lang, geleidelijk proces ontstaan.
Zeggingskracht was bij de oprichting geen doel
1.3.2 het voortbestaan van organisaties en instituties
Een belangrijk kenmerk van veel instituties en organisaties is dat ze blijven bestaan en hun eenmaal
verworven zeggingskracht niet kwijtraken. Redenen hiervoor;
efficiënt functioneren
dat er geen ander alternatieven denkbaar zijn
Om te begrijpen waarom organisatie en instituties in een veranderlijke omgeving nauwelijks veranderen, is
het begrip padafhankelijk van belang. Padafhankelijkheid is het proces waarbij gebeurtenissen of keuzes uit
het verleden van invloed zijn op de loop van latere ontwikkelingen, vooral doordat bepaalde
keuzemogelijkheden moeilijk of uitgesloten zijn.
Daarnaast is een andere reden van continuïteit dat in de loop van de jaren de betrokkenheid bij de
instituties en organisaties is toegenomen, waardoor ze legitiemer zijn voortbestaan wordt gezien als
vanzelfsprekend gezien.
1.3.3 het verdwijnen van organisaties en instituties
de continuïteit van instituties en organisaties kent zijn grenzen.
,1.3.4 Drie vormen van institutionele veranderingen
Institutionele veranderingen kunnen drie verschillende vormen aannemen, namelijk
1. institutionele arrangementen die doorgaans stabiel zijn, schoksgewijs veranderen;
2. het model waarbij institutionele arrangementen eigenlijk permanent in beweging zijn;
3. het model waarbij institutionele arrangementen geen relevantie meer hebben voor ons en daarom ten
einde komt.
1.4 Belangrijke maatschappelijke veranderingen
In dit resterende deel van deze inleiding bespreken we de zes belangrijkste , onderling samenhangende
veranderingen die zich in een groot aantal velden van de moderne Nederlandse samenleving hebben
voorgedaan, namelijk:
1. Verzuiling en verstatelijking
2. De anti-instrumentele stemming van de jaren 60/70
3. De marktwerking van de jaren 80/90
4. Individualisering
5. Horizontalisering
6. Internationalisering
1.4.1 Verzuiling en verstatelijking
De eerste belangrijke verandering die we bespreken betreft het domein waarin organisaties opereren: de
markt, de dan wel het maatschappelijk middenveld. In de moderne samenleving zijn we eraan gewend
geraakt dat de overheid een groot aantal belangrijke taken op zich neemt, zeker als het gaat om de
regulering van sociaal gedrag en de bewaking van de maatschappelijke orde. Opvallend is dat veel
organisaties in de loop der tijd verschoven zijn van het middenveld, naar de overheid en uiteindelijk naar de
markt. Toevoegen
De meeste van deze organisaties waren verzuild. Door verzuiling was stabiliteit en orde gegarandeerd in een
samenleving die vanuit levensbeschouwelijk perspectief verdeeld en gefragmenteerd was. Burgers in
verschillende zuilen hadden relatief weinig contact met elkaar. De elites van die zuilen hadden dat wel: zij
overlegden met elkaar om het land te besturen.
Verzuiling is de verdeling van een samenleving in groepen op levensbeschouwelijke of sociaaleconomische
basis, waarbij de groepen in bepaalde mate van elkaar zijn afgeschermd. Een ideologische onderbouwing
van de verzuiling werd geleverd door de leer van de soevereiniteit in eigen kring en subsidiariteit in
eigenkring.
Na de verzuiling ontstond de verstatelijking: de bemoeienis van de staat met de maatschappij is
toegenomen verwante organisaties.
In het dagelijks leven waren de zuilen niet zo sterk van elkaar afgescheiden als de term wil doen geloven.
Bovendien werd het proces van verzuiling snel gevolgd door verstatelijking, waarbij de overheid zich ging
ontfermen over veel maatschappelijke taken. Met de verstatelijking voltrok zich ook een professionalisering
binnen de organisaties die oorspronkelijk door het particulier initiatief waren opgericht. Dat proces van
verstatelijking omvatte niet alleen formele organisaties maar ook de informele organisatie en intieme
relaties van het gezin: de overheid ging zich met de ontwikkeling van de verzorgingsstaat vergaand
bemoeien, onder andere met de financiële verhoudingen binnen gezinnen.
Het resultaat van verzuiling en vervolgens verstatelijking, waarbij overheid en het middenveld samen
optrekken, is ook in de sociale zekerheid terug te zien. Dat kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van
een typologie van Europese (verzorgings)staten die de socioloog Esping-Andersen heeft opgesteld. Hij
maakt onderscheid tussen:
een corporatistisch, langs de lijnen van het middenveld georganiseerd zekerheidsstelsel, dat
dominant is in bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk;
een liberaal, marktgeoriënteerd stelsel waarin individuele burgers zichzelf moeten verzekeren,
dat kenmerkend is voor bijvoorbeeld Engeland;
een sociaaldemocratisch, door de staat gedomineerd stelsel, dat typerend is voor de
Scandinavische landen.
Nederland valt lastig in één categorie in te delen. Enerzijds heeft het kenmerken van het
sociaaldemocratische stelsel waarin het voorzieningenniveau hoog en universeel is: iedere burger heeft
recht op sociale voorzieningen en overheidsdiensten. Anderzijds heeft Nederland kenmerken van het
, corporatistische stelsel, vanwege het belang van het maatschappelijk middenveld en het
subsidiariteitsbeginsel. Nederland wordt dan ook vaak als ‘hybride’ gekarakteriseerd.
1.4.2 De anti-institutionele stemming van de jaren 60/70
De gedachte dat de ontplooiing van burgers op paternalistische wijze gepland mocht en kon worden door
een coalitie van verzuilde organisaties in het middenveld en de overheid, was tot begin jaren zestig bijna
onomstreden. Rond die tijd komt deze opvatting voor het eerst onder vuur te liggen en wel van een enkele
sociale wetenschapper
In veel historische overzichten worden de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw beschouwd als erg
turbulent met name omdat er in het algemeen weinig waardering of respect bestond voor bestaande
organisaties. Er heerste een anti-institutional mood. Deze kon zich ontwikkelen doordat steeds meer
moderne burgers gingen denken dat regulering van gedrag door instituties en organisaties haaks stond op
hun individualiteit. Bovendien pasten veel instituties en organisaties slecht bij het nieuwe ‘ritme’ van de
samenleving, zoals.
Organisaties veranderden vanaf de jaren zestig relatief snel en ingrijpend van karakter: ze werden opener,
horizontaler en democratischer. Ook zette in deze tijd de ontzuiling in, waardoor veel organisaties in het
maatschappelijk middenveld hun achterban en daarmee ten dele ook hun legitimiteit verloren.
1.4.3 De marktwerking van de jaren 80/90
Een decennium later, in de jaren tachtig, kwamen overheidsorganisaties om heel andere redenen onder
vuur te liggen. Door het proces van verstatelijking, de groei van de sociale zekerheid en van de publieke
dienstverlening stegen in de decennia na de Tweede Wereldoorlog de overheidsuitgaven sterk. Eind jaren
zeventig de economische groei terugviel, de werkloosheid snel opliep, en de rente die de overheid op haar
schulden betaalde ook nog eens sterk steeg, besloten regeringen in veel Europese landen de rol van de
overheid terug te dringen en de markt meer ruimte te geven. De nieuwe opvatting luidde dat de markt
betere goederen en diensten tegen een lagere prijs zou kunnen leveren, waarbij de voorkeuren van burgers
(en dus hun welzijn) beter gewaarborgd zouden zijn.
Door marktwerking is het type band dat de burger onderhoudt met instituties en organisaties veranderd,
onder andere doordat de burger op de markt minder mogelijkheden heeft om zijn stem te laten horen. Met
behulp van een eenvoudig schema van de Amerikaanse econoom Hirschman (1970) kunnen we deze
verschillen verhelderen. Hirschman laat zien dat er voor burgers drie manieren zijn waarop zij zich tot
instituties en organisaties kunnen verhouden: door het tonen van stilzwijgende betrokkenheid (loyalty),
door hun stem te verheffen (voice) of door zich uit de voeten te maken (exit).
1.4.4 Individualisering
In veel hoofdstukken in dit boek komt aan de orde dat de vernieuwingsnoodzaak van instituties en
organisaties wordt ingegeven door de individualisering van de samenleving. Maar wat is individualisering
nu precies?
Decollectivisering: een verschuiving van de Wij-Ik-balans naar het individu
Mensen elkaar steeds minder opzoeken om gezamenlijke activiteiten te ondernemen;
De toegenomen pluriformiteit van de samenleving;
het vaporiseren van klassieke categorieën, waarmee wordt geïmpliceerd dat de relevantie van klasse,
sekse, leeftijd, etniciteit of woonplek voor opvattingen en gedrag van individuen zou zijn
verminderd.
1.4.5 Horizontalisering
Een aan individualisering verwante ontwikkeling is horizontalisering. Hierbij gaat het niet zozeer om de
band die burgers onderling met elkaar hebben, als wel om de relatie tussen burgers en organisaties, en
organisaties onderling. Al die relaties zijn aan het einde van de twintigste eeuw horizontaler, dat wil zeggen
minder hiërarchisch geworden
1.4.6 Internationalisering
Doorgaans wordt internationalisering gezien als een bedreiging voor het Nederlandse institutionele
landschap. Om te beginnen omdat op sommige terreinen de invloed van met name de Europese Unie al
geruime tijd groot is. ‘Brussel’ heeft op dat gebied meer te zeggen dan de Nederlandse regering. Juist omdat
de zeggenschap van Europa soms in plaats komt van de Nederlandse, bestaat er - weerstand om de
Europese zeggenschap uit te breiden naar nog meer terreinen. De Europese Unie en haar lidstaten zijn