COGNITIEVE NEUROPSYCHOLOGIE
H1: situering en overzicht
1.1 Situering van de cognitieve psychologie:
Cognitieve psychologie is de wetenschappelijke studie van mentale processen zoals waarneming, geheugen,
aandacht, leren, denken en taal. Het is een basisdiscipline van de psychologie.
Het woord ‘psychologie’ is de samenvoeging van de Griekse psyché of psuché, wat psychologie levensadem,
of ziel betekend, en logos kan worden omschreven als verklaring, betekend rede of leer. Psychologie zou
daarom vertaald kunnen worden met leer van de ziel.
Het woord ‘cognitie’ is wellicht afgeleid uit het Latijnse cognoscere, wat vertaald kan worden als: leren,
kennen, onderzoeken, bewustzijn van, herkennen. De beroemde uitspraak “Cognito ergo sum” betekend, ik
denk, dus ik ben.
Psychologie is een jonge wetenschap. Het werd pas op het eind van de 19e eeuw erkend als zelfstandige
wetenschappelijke discipline terwijl het denken van mensen over mensen vermoedelijk reeds gebeurde
vanaf het ontstaan van de mensheid. Het jaar 1879 wordt het beginpunt genoemd van de psychologie.
In de tijdslijn van de psychologie kunnen 3 grote perioden onderscheiden worden: wijsgerige psychologie,
gedragspsychologie en cognitieve psychologie.
• Het studie object van de wijsgerige psychologie vormde het mentale leven van de mensen dat
beschreven en verklaard werd in abstracte, wijsgerige en dikwijls doelgerichte termen zoals vrije wil,
geweten en ziel. De typische onderzoeksmethode van deze psychologie was de introspectie: de
systematische zelfwaarneming. Door systematisch je eigen gedrag, denken en voelen te observeren, kun
je inzicht verwerven in het functioneren van de mens.
• Psychologie werd een gedragswetenschap. Het studieobject was het uiterlijk waarneembare gedrag dat
verklaard werd in termen van puur materiële processen: oorzaak-gevolg of stimulus-respons zoals de
behavioristen het noemden. Gedrag is een reactie op een prikkel in de omgeving.
• In 1956 start de zogenaamde cognitieve revolutie, ze bestudeerde aspecten zoals perceptie, geheugen,
aandacht, leren, denken en taal. Deze cognitieve processen vormen het studieobject van de cognitieve
psychologie. Hij wordt gedomineerd door de information processing approach. Daarin worden mensen
als een informatieverwerker beschouwd met processen als invoer, verwerking en uitvoer.
Materialistische-mechanistische mensbeeld: de geschiedenis van de psychologie kan eveneens worden
opgevat als een intellectuele strijd tussen mensbeelden. In het materialistisch-mechanistische mensbeeld
wordt de mensen beschouwd als een puur stoffelijk wezen waarbij alles verklaard kan worden in materiele
termen. De mensen wordt opgevat als een complex mechanisme dat net zoals een machine uit elkaar kan
worden gehaald en daarna weer kan worden opgebouwd.
Mentalistisch mensbeeld: hier wordt scherp onderscheid gemaakt tussen lichaam en geest. De geest volgt
andere wetten dan het lichaam. Mensen worden niet alleen bepaald door de wereld, maar ze scheppen ook
hun wereld.
Beide visies zijn erg actueel geworden naar aanleiding van het Human Genome project, hier werden alle
genen van het menselijk DNA geïdentificeerd.
Er zijn twee argumenten die pleiten voor de materialistische visie:
• Er is onweerlegbaar aangetoond dat vele psychische verschijnselen een lichamelijke basis hebben.
• Kunstmatige intelligentie heeft als doel het ontwerpen van intelligente machines die kunnen wedijveren
met de intelligentie van een mens.
Er zijn twee argumenten die pleiten voor het mentalistisch mensbeeld:
• De biologische georiënteerde benaderingen zijn er nog niet in geslaagd een geïntegreerde theorie op te
stellen over het menselijk gedrag.
• Het menselijk brein bevat naar schatting 100 miljoen zenuwcellen met 10,5 verbindingen. Bij de
oplossingen van zeer eenvoudige vraagstukken zullen miljoenen zenuwcellen betrokken zijn.
,1.2 Overzicht van het vakgebied:
De biologische psychologie bestudeert de biologische basis van ons gedrag. Biopsychologen gaan ervan uit
dat gedrag gedeeltelijk overgeërfd en bepaald wordt door de wijze waarop het zenuw en hormonaal stelsel
functioneert. De evolutietheorie als verklarend model staat eveneens centraal in deze basisdiscipline.
De cognitieve psychologie is de studie van de afzonderlijke psychische functies en processen, zoals
waarneming, bewustzijn, aandacht, geheugen, leren, denken, taal, emotie en motivatie. Deze functies en
processen worden onafhankelijk van de persoon en de situatie bestudeerd, meestal via experimenteel
onderzoek.
De ontwikkelingspsychologie bestudeer het gedrag in de verschillende levensfasen: baby, peuter, kleuter,
puber, adolescent en volwassene. De menselijke ontwikkeling stopt uiteraard niet bij de volwassenheid.
De persoonlijkheidspsychologie interesseert zich voor de mens als individu, voor datgene waarin zij
verschillen van anderen: hun persoonlijkheid.
De sociale psychologie omvat de studie van het gedrag van mensen in relatie tot anderen en in relatie tot hun
omgeving. Sociaal psychologen zijn voornamelijk geïnteresseerd in de vraag hoe interactie met anderen
personen en de omgeving het gedrag van het individu beïnvloeden.
Methodenleer of methodologie houdt zich bezig met de studie van de onderzoeksmethoden van het
empirisch wetenschappelijk onderzoek en de valstrikken waarin een onderzoek verward kan raken bij de
studie van het menselijk gedrag.
Cognitieve psychologie bestrijkt klassiek de volgende thema’s:
• Waarneming: omvat alle processen tussen het presenteren van een fysische prikkel en de psychische
beleving van deze prikkel. Hier worden twee fasen onderscheiden -> sensorische processen zetten de
energievorm waarvoor de sensor gevoelig is om tot elektrische impulsen die via zenuwbanen naar de
hersenen worden geleid. Je kan hier niet spreken van herkenning. Perceptuele processen houden de
interpretatie in van het resultaat van de sensorische processen. Ze omvatten transformatie en geven
aanleiding tot interpretatie en bewuste ervaringen.
• Aandacht: de interactie tussen data gestuurde en kennis gestuurde verwerking is het meest
uitgesproken wanneer we aandacht besteden aan een stimulus uit onze omgeving. We maken gebruik
van filters, om niet nuttige informatie te filteren. Selectieve aandacht stelt mensen in staat om snel en
aangepast te reageren ondanks de hoeveelheid info.
• Bewustzijn: de mogelijkheid om na te denken over het verloop en de inhoud van een cognitief proces,
dit is moeilijk te definiëren en nog moeilijker te meten.
• Geheugen: heeft de capaciteit om informatie op te slaan, te bewaren en op te halen. Je moet
onderscheid maken tussen de structuur van het geheugen en de werking ervan. De 3 structuren zijn:
sensorisch, korte termijn- en het langetermijngeheugen. Ze zijn van elkaar te onderscheiden op het
gebied van capaciteit, duur, manier van vergeten en representatie.
• Leren: ‘verandering in gedrag’ was de klassieke definitie van leren. Klassieke conditionering is een
eenvoudige vorm van leren waarbij een respons uit een reflexmatige stimulus wordt gekoppeld aan een
nieuwe neutrale stimulus. Operant conditionering is gebaseerd op de wet van het effect. Volgens deze
wet zullen responsen die voldoening geven, herhaald worden. Hier zal gedrag toenemen door het
aanbieden van een aangename stimulus of het wegnemen van een onaangename stimulus =
bekrachtiging.
• Denken: is het transformeren van mentale representaties. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
probleemoplossend denken, redeneren en beslissingen nemen.
• Taal: is een systeem van symbolen en regels dat ons in staat stelt om te communiceren. Daarnaast
gebruiken we taal om te denken, om informatie op te slaan, om emoties uit te drukken en zelfs om te
spelen. Er zijn 4 talige vaardigheden: luisteren, lezen, spreken en schrijven.
Filosofie: is de studie van het Zijn, van de fundamentele problemen van het bestaan.
Antropologie: bestudeert de mens in zijn totaliteit, dus niet enkel het gedrag. De nadruk ligt daarbij op de
cultuur.
Computerwetenschap: is de theoretische en praktische studie van computersystemen. Ze omvat de studie
van de programmeertaal, algoritmen en data structuren.
,Linguïstiek of taalkunde is de wetenschappelijke studie van de natuurlijke talen en omvat onder meer de
studie van de grammatica en de semantiek (betekenisleer). Omdat taalgebruik en taalontwikkeling
menselijke activiteiten zijn, heeft deze wetenschap veel raakvlakken met psychologie en cognitieve science.
1.3 Toepassing: pseudopsychologie:
Doordat mensen met elkaar omgaan, ontwikkelen ze inzichten en verwachtingspatronen over hun eigen
gedrag en dat van anderen. Deze inzichten kun je mensenkennis noemen. Mensenkennis is echter gebaseerd
op toevallige en persoonlijke omstandigheden en minst daardoor de betrouwbaarheid van
wetenschappelijke kennis.
Mensenkennis is dikwijls geformuleerd in vage, nietszeggende termen die waar of onwaar zijn voor
iedereen. Een typisch voorbeeld van dergelijke beschrijvingen vind je in horoscopen. Mensenkennis doet, in
tegenstelling tot wetenschappelijke kennis, gemakkelijk uitspraken over hoe het hoort te zijn of wat iemand
moet doen om iets te bereiken. Mensenkennis is ook onkritisch, een goed voorbeeld hiervan is het
hardnekkige bestaan van vooroordelen. Het is ook vaak gebaseerd op volkslegenden, die onkritisch worden
aanvaard.
Parapsychologie is de studie van de paranormale verschijnselen. Letterlijk betekend het woord para, naast
of buiten. Paranormale verschijnselen zijn dus verschijnselen die naast of buiten het normale staan, of
anders gezegd, ervaringen die niet passen bij wat in onze westerse, wetenschappelijke opvattingen als
normaal wordt beschouwd.
Paranormale verschijnselen worden ingedeeld in psychische of fysische paranormale verschijnselen.
- Psychische verschijnselen zijn bijv. telepathie: je hebt een indruk van wat iemand anders denkt of
voelt, zonder dat je dit via zintuigelijke waarneming te weten kan komen. En helderziendheid: je hebt
een indruk van een objectieve situatie ergens anders, terwijl je dit niet via zintuigelijke waarnemingen
te weten kan komen. Je onderscheid ook spiritisme (in contact komen met overledenen) en reïncarnatie
(herinneringen uit vorige levens) van elkaar.
- Fysische verschijnselen zijn bijv. psychokinese (iets in beweging brengen door middel van het
psyché), klopgeluiden en uittreding (het gevoel hebben zich buiten het eigen lichaam te bevinden).
, H2: de neuropsychologische praktijk
2.1 Inleiding:
Een neuropsycholoog is een scientist-practitioner. Hij is een clinicus met kennis van neuropsychologische
beelden en testmethoden. Deze zet hij in voor de diagnostiek en behandelingen van patiënten met
hersenaandoeningen. Hij is bekend met een breed scala van neurologische en psychiatrische ziektebeelden
die stoornissen geven in de cognitieve functies, emoties en gedrag.
De geschiedenis van de neurowetenschap gaat meestal over onderzoekers, of beter gezegd, over hun ideeën
over het functioneren van de hersenen of de effecten van laesies.
2.2 Het neuropsychologisch onderzoek:
Bij het verrichten van neuropsychologisch onderzoek wordt hypothese toetsend gewerkt, hij doorloopt een
diagnostische cyclus die uit 4 stappen bestaat:
1) Klachtenanalyse = anamnese en heteroanamnese
2) Probleemanalyse = behelst het testonderzoek
3) Diagnosestelling = gegevens eerste 2 stappen worden geïntegreerd tot een diagnose of conclusie
4) Indicatiestelling = gekeken naar verder diagnostiek of mogelijkheden voor een behandeling
Bij elke stap formuleert de neuropsycholoog hypothese, die hij toetst met behulp van gespreksgegevens,
observaties en neuropsychologische tests en vragenlijst. Tijdens de cyclus kunnen hypothesen worden
bijgesteld of verworpen. Niet altijd hoeft de hele cyclus doorlopen te worden.
Een neuropsychologisch onderzoek begint met een verwijzing. Dat wordt vaak gedaan door een medisch
specialist of een collega-psycholoog. Een heldere vraagstelling en goede voorbereiding leidt tot een
doelgericht en efficiënt diagnostisch onderzoek.
Een anamnese een intakegesprek, het is belangrijk om informatie te verzamelen over aanwezige klachten
en symptomen en het beloopt hiervan. Vaak wordt begonnen met de klachten die de patiënt zelf noemt,
waarna wordt overgegaan tot navraag van zaken die voor de vraagstelling belangrijk zijn. Ook wordt tevens
een belangrijke eerste indruk verkregen van de cognitieve vermogens en het gedrag van de patiënt. Een
anamnese is ook een middel om een werkrelatie op te bouwen met de patiënt.
Een heteroanamnese is het verzamelen van gegevens via anderen dan de patiënt. Veel patiënten die
worden verwezen voor een neuropsychologisch onderzoek kunnen door de aard van hun stoornis niet altijd
betrouwbare informatie geven. Een heteroanamnese is daarom een onmisbaar onderdeel.
Naast gespreksgegevens en tests zijn observaties een cruciaal element van een neuropsychologisch
onderzoek. Observaties zijn waarnemingen die tijdens de anamnese, het testonderzoek en zelfs buiten de
onderzoeksruimte verzameld worden. Observaties kunnen gaan over de manier waarop de patiënt contact
maakt, over zijn uiterlijke verzorging, over hoe hij loopt en beweegt. Ze gaan ook over het cognitief
functioneren. Een onmisbare functie van observaties is kijken hoe een testscore tot stand is gekomen. De
hoogte van een score zegt weinig als informatie ontbreekt over de wijze waarop deze score tot stand is
gekomen.
Neuropsychologische instrumenten zijn er in vele soorten en maten. Een vaste testbaterij bestaat uit een
vooraf bepaalde set aan tests die voor iedere patiënt, ongeacht klacht of reden van verwijzing, hetzelfde is.
Een flexibele testbatterij levert meer ‘maatwerk’, waarbij de testkeus voor iedere patiënt wordt ingegeven
door de specifieke vraagstelling, klachten en aandoening.
Welke specifieke tests en vragenlijsten worden gekozen door de neuropsycholoog, is afhankelijk van de
vraagstelling en de psychometrische eigenschappen. De essentie van testafname is dat alle patiënten op
dezelfde wijze een test krijgen aangeboden. En moet gestreefd worden naar een gestandaardiseerde
testafname.
Naast tests gebruikt de neuropsycholoog ook vaak gestandaardiseerde vragenlijsten naar
persoonlijkheidskenmerken, copingstijlen en psychische klachten.