Periode 4
Bijeenkomst 1
Van leertheorie naar onderwijspraktijk (p. 20 - 23)
1.2 Leren, rijping en de rol van de hersenen
• De student kan de functies benoemen van de hippocampus, amygdala en
prefrontale cortex en uitleggen hoe hij hier rekening mee kan houden in de
lespraktijk.
• De student kan het gedrag van leerlingen en studenten verklaren aan de hand van
de ontwikkeling van de hersenen. Denk o.a. aan uitstelgedrag, vergeetachtigheid,
emotionele uitbarstingen en faalangst.
Functioneren van het brein en ontwikkeling: hersenen ontwikkelen zich van achter
naar voren. Er zijn verschillende hersendelen betrokken bij verschillende activiteiten.
Het limbisch systeem worden de emotionele hersenen genoemd, vanwege de grote rol
in onze emotionele huishouding. Dit systeem is gevoelig voor beloningen en straffen.
De amygdala bevindt zich hier en hier zit vooral angst. Ook de hippocampus bevindt
zich hier: hier wordt kennis opgeslagen in het langetermijngeheugen.
Het limbisch systeem is al vroeg in de adolescentie ontwikkelt: als docent kan je
structuur bieden en een veilige leeromgeving creëren. Ook kan je een beloning op
korte termijn bieden, want hier zijn ze gevoelig voor.
Leren leren voor het vo (p. 16-49)
1.3 Denken is de basis van leren
De student kan effectieve werkwijzen benoemen die het denken van leerlingen
stimuleren.
Als leraar moet je het denken van je leerlingen stimuleren. Je moet het hoorbaar
maken en het ondersteunen. Hoe doe je dit?
• Blijf voortdurend in gesprek (wees zender en ontvanger)
• Niet alleen de verbale communicatie tussen jou en de leerlingen is belangrijk, ook
onderling is cruciaal
• Luister en beantwoord vragen met wedervragen: leerlingen worden zo op een
denkspoor gezet en dat kan leiden tot het zelf formuleren van een antwoord
• Probeer “wie weet…” vragen te vermijden: dit is specifiek gericht op leerling die de
kennis paraat hebben of het kunnen onthouden
• W-vragen en hoe-vraag
• Belicht verschillende invalshoeken en bevraag vanuit een bepaald perspectief
Vier criteria voor het stellen van denkvragen:
- Veiligheid
- Denktijd
- Structuur van de vraag (open gesteld, intonatie is helder, duidelijk welk antwoord je
zoekt)
- Individuele aanspreekbaarheid
Verschillende werkvormen om denken hoorbaar en zichtbaar te maken:
- Maken van een woordspin
- Maken van een mindmap
- Elkaar interviewen
- Samenwerken
- Deelnemen aan een discussie
- Houden van een betoog
- Tekening / filmpje maken
1.4 Het zelflerende brein
• De student kan de vijf breinmythes benoemen en herkennen.
,• De student kan in eigen woorden uitleggen hoe het brein functioneert aan de hand
van de volgende thema’s;
- Functies van het geheugen
- Verwerken van informatie
- Aandacht en concentratie; chunking, kracht van herhalen en mnemonische
technieken, Yerkes-Dodson wet, vergeetcurve.
De student kan aan de hand van deze thema’s aanbevelingen geven voor de
lespraktijk.
5 breinmythen —>
- Het bestaan van verschillende leerstijlen: visueel, auditief en kinesthetisch. Het
onderwijzen van leerlingen in hun voorkeursstijl zou prestatiebevorderend kunnen
zijn.
Deze leerstijlen worden allemaal in een verschillend deel van het brein verwerkt,
maar deze delen staan met elkaar in verbinding. Het is dus belangrijk dat er een
gevarieerd aanbod van leerstrategieën wordt verschaft. Leerlingen hebben
mogelijker voorkeur voor een bepaalde manier van informatieverwerking, maar dit
betekent niet dat er maar één sensorische modaliteit betrokken is bij de
informatieverwerking.
- Er zijn leerlingen die overwegend hun linkerhersenhelft gebruiken en leerlingen die
overwegend hun rechterhersenhelft gebruiken.
De linkerhelft is verantwoordelijk voor taal en logisch denken. Creativiteit en het
lezen van emotie is afkomstig van de rechterhersenhelft. Bij elke taak die we
uitoefenen gebruiken we beide hersendelen. Daarbij kunnen specifieke gebieden bij
verschillende taken verschillende functies vervullen.
- Leerlingen kunnen multitasken
Leerlingen zijn niet in staat om twee taken tegelijkertijd bewust uit te voeren. Zij
doen in feite meerdere dingen vlak na elkaar.
- We gebruiken maar 10% van ons brein
We gebruiken onze hele brein. Niet alle hersendelen tegelijk, soms is het ene deel
meer actief dan het andere.
- Educatieve brain-based programma’s zijn ondersteunend aan het leerproces
Deze programma’s maken gebruik van metaforen die alleen een associatie leggen
met de hersenfuncties. Zij missen vaak een hersenwetenschappelijke onderbouwing
en zijn niet altijd valide.
De informatie in het bewuste geheugen kunnen we ons bewust herinneren, zoals
feiten en begrippen. De informatie in het onbewuste geheugen wordt minder snel
opgeslagen en wordt vastgelegd na herhaalde training. Dit zijn dus aangeleerde
eigenschappen die na inoefening automatisch plaatsvinden. Een tennisser hoeft niet
na te denken hoe die een bal moet slaan. Het onbewuste geheugen legt vaardigheden
vast, zoals zwemmen en lezen. Veel gaat ook écht vanzelf zonder dat we ons daar
bewust van zijn: een jongen die elke dag vechtsporten beoefend leert onbewust
basisveiligheid en omgaan met frustratie.
Functioneren van het brein —>
- Encoding
informatie opnemen via zintuigen
- Consolidation
verwerking en opslaan in de hersenen van informatie
- Retrieval
Informatie terughalen tijdens een toets
Weg die het aflegt: informatie via zintuigen in het zintuigelijk geheugen (sensorisch)
voor een paar seconden - als je het meer aandacht geeft komt het in het
kortetermijngeheugen en als je het opslaat gaat het naar het langetermijngeheugen. !
Informatie gaat verloren in het kortetermijngeheugen als er niet meer aandacht aan
wordt besteedt.
, Er zijn een aantal voorwaarden om kennis in het langetermijngeheugen te laten
komen en behouden: betekenisvol, veel aandacht naar de kennis, herhaling en kennis
koppelen (voorkennis). Als je als docent iets verrassends doet, dan komt de kennis
sneller in het langetermijngeheugen. Kapstokregel = bestaande kennis wordt een
haakje van voorkennis gehangen = als je iets over kerkuilen leert dan hang je dat aan
het haakje “vogels”. Dit kan je in je les goed gebruiken.
Het werkgeheugen speelt een belangrijke rol bij wegschrijven van informatie naar het
langetermijngeheugen. In het dagelijks leven gebruiken we ons werkgeheugen om
verschillende handelingen uit te voeren, zoals het tijdelijk vasthouden van informatie,
onthouden van instructies en controle houden over impulsen. Het werkgeheugen aan
vergelijken worden met een kladblaadje.
De naam werkgeheugen houdt in dat
informatie niet alleen wordt
vastgehouden maar ook verwerkt kan
worden: het optellen van prijzen
producten om te weten of je genoeg geld
bij je hebt. Andere mensen kunnen je
hierbij storen en zo raak je de tel kwijt, zij
wissen je kladblaadje uit en voegen
nieuwe (foute) informatie toe.
Je werkgeheugen kan niet te veel
informatie vasthouden, maximaal 7
verschillende dingen. Kleine dingen
kunnen het systeem al overbelasten en één van die zeven plekken innemen, zoals een
luidruchtige klas (afleiding). Mensen met een slecht werkgeheugen presenteren
slechter op leesbegrip en wiskunde.
Arousal = optimale alertheid van het brein voor een hoge concentratie. Yerkes -
Dodson wet / optimal arousal = vanuit wetenschappelijk onderzoek weten we dat de
beste prestatie wordt geleverd bij een optimaal stressniveau. Verveling duidt op een
te laag stressniveau en een black-out op een te een te hoog stressniveau. Afleiding
zorgt ervoor dat informatie moeilijker wordt opgenomen en opgeslagen. Naast
concentratie is aandacht belangrijk, er zijn 4 soorten aandacht:
1. Selectieve aandacht | vermogen om aandacht te geven aan wat belangrijk is en
onbelangrijke informatie te negeren. Soms kan de intensiteit van die aandacht zo
hoog zijn dat de rest wegvalt, zoals een computerspelletje waar je zo diep inzit dat
je de deurbel niet hoort.
2. Gefocuste aandacht | het doelbewust uitfilteren van prikkels om een taak goed te
volbrengen. Een voorbeeld is het omcirkelen van belangrijke woorden om op te
focussen.
3. Verdeelde aandacht | aantekeningen maken terwijl je luistert.
4. Volgehouden aandacht | gedurende een lange tijd aandacht richten op bepaalde
taakaspecten, ondanks desinteresse, vermoeidheid en afleidingen.
Hoe kun je concentratie en aandacht vergroten in de les? —>
• Voorwaarden: zijn alle voorwaarden aanwezig voor aandacht en concentratie? Denk
aan voldoende zuurstof en licht of aan geluidniveau. Er zijn ook dingen waar je geen
invloed op hebt zoals een incident in de pauze of een blokuur.
• Instructie: je les moet onvoorspelbaar en prikkelend zijn. Je instructie moet de
aandacht trekken door bijvoorbeeld oogcontact, intonatie en volume en tempo.
• Werkvormen: zorg dat meerdere zintuigen in een worden gebruikt door middel van
afwisseling. Klassikale keuzes, energizers, humor en games houdt mensen bij de les.
De leerling moet geactiveerd worden om meer zelf te doen (differentiatie). Te veel
werkvormvariatie kan ook weer concentratieverstorend zijn, stem dit dus af op de
klas.
• Leerlingen: zorg dat leerlingen in de les echt maar met één ding bezig zijn,
multitasken moet dus ten alle tijden vermeden worden. Er moet ook zo min mogelijk
task-switching plaatsvinden tijdens het studeren. De meeste multitasking vindt