Samenvatting onderwijskunde leerjaar 2 periode 1.
Pwp 1
De student kan aan het ende van het college:
In eigen woorden uitleggen wat de betekenis van leren is;
Voorbeelden geven van leren als sociaal proces;
De werking van het geheugen toelichten;
Wat is leren?
Visies en definities: (volgens hd 1 boek)
De kern van leren is betekenis geven; het tot stand komen van betekenis of van
verandering in betekenis
Leren is als duurzame gedragsverandering; je weet iets wat je daarvoor niet wist
Leren is informatie geordend opslaan in het LTG
Leren is een sociaal proces en vindt plaats in interactie
Zintuigelijk geheugen = sensorisch): poortwachter
Alles wat je ziet, ruikt, proeft, hoort en voelt belandt in het ZTG. Belangrijkste taak is
het vergelijken van de ruwe info met al aanwezige info. Betekenisloze info krijgt geen
toegang tot KTG. Op het moment dat wij iets waarnemen, is de info namelijk al
verwerkt en opgenomen in KTG.
Werkgeheugen = Kortetermijngeheugen
Het KTG kan ong zeven informatie-eenheden tegelijk verwerken. De max tijd dat info
in KTG kan worden vastgehouden is ong 30 sec. door bewerken van info kan deze
beklijven in LTG, zonder wordt info vergeten. Belangrijkste processen zijn
herhaling/codering.
Langetermijngeheugen = kennisreservoir
Een uitgebreid netwerk van mentale concepten die associatief met elkaar verbonden
zijn. Hoe dichter de begrippen in dit kennisreservoir bij elkaar liggen, hoe sneller te
herinneren. Risico bij LTG is interferentie (hussel je zaken door elkaar). LTG geeft
geen objectieve feiten weer, maar is subjectief gekleurd 1. Egocentrisch tintje
(herinneren verleden met onszelf in de hoofdrol) 2. Sleutelbegrip (bepaald woord kan
hele reeks herinneringen terugbrengen) 3. Persoonlijke lens (wijze waarop je naar
dingen kijkt wordt bepaald door je achtergrond, karakter, eerdere ervaringen) 4.
Laatste versie gereproduceerd (als iemand zijn verhaal vertelt, wordt de laatste versie
gereproduceerd. Kopietje van kopietje)
Rijping = wanneer een gedragsverandering kan worden toegeschreven aan het biologische,
d.w.z. in de persoon of het organisme gelegen factoren. (vroeger dachten ze dat als
kinderen omstreeks de eerste verjaardag konden lopen dit een kwestie was van
rijping en wel van het resultaat van fysiologische veranderingen in het centrale
zenuwstelsel.) later kwam men tot inzicht dar daarbij ook omgevingsfactoren van
belang zijn, door bv in een box gezet te worden waarin hij zich kan optrekken of
andere mensen ziet lopen.
Amygdala = regelt het gevoelsleven. Angst, agressie, herinneringen. Bij niet functioneren
wordt je ‘blind’ voor anderen mensen. Blijven onverschillig onder emoties van
anderen.
Prefrontale cortex = Voorste gedeelde van de hersenen > betrokken bij cognitieve en
, emotionele functies als beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en
impulsbeheersing
Gevoelige perioden =
Toemane grijze stof in een bepaald hersendeel daardoor extra gevoelig.
In bepaalde fases zijn de hersenen het best uitgerust om verbindingen te maken in en
op een bepaald gebied. Fases in je leven waarin je bepaalde vaardigheden kunt leren.
De hersenen zijn dan extra vormbaar door de grijze stof in de hersenen. (kinderen
leren een taal goed spelenderwijs – volwassenen meer moeite voor moeten doen)
‘Leren’:
1. Formeel/schools (intentioneel) leren schooldiploma. Kaders van de overheid. Je
moet diploma halen
2. Informeel/incidenteel (natuurlijk of spontaan) leren leren in buitenschoolse
leeromgevingen, waar vooraf gestelde, expliciete leerdoelen (meestal) ontbreken en
didactische structurering en externe sturing afwezig zijn. Per ‘toeval’ museum en
daar kennis op doen
3. Non-formeel leren bv. cursus wel bewust, maar niet volgens school kaders. Vb
Reflecteren, zelf willen leren, tedtalk.
Uit te voeren leertaak
Leerconceptie: hoe leer je, welk idee heb je hoe je het beste kunt Leerconceptie
leren. Interpretatie van de
Fungeert als een soort van referentiekader vanuit waar de leertaak
lerende het leren interpreteert en vervolgens zijn of haar Keuze van de
leeractiviteiten kiest. leeractiviteiten
Leerresultaat
Leerconcepties Vermunt (1997) -> leren =
Opnameconceptie -> opnemen van kant-en klare informatie
Constructieconceptie -> koppeling aan reeds bestaande kennis in het LTG
Toepassingsconceptie -> gebruikswaarde van belang
Stimuleringsconceptie -> stimulans zorgt voor leren
Samenwerkingsconceptie -> steun door samenwerking
Hd 1
Leren doe je niet alleen op school, maar ook daarbuiten. Je leert door in contact te komen
met mensen uit je omgeving, door de tv, door de krant, op het werk, op vakantie (in het
buitenland). Borghans (2006) zegt dat Nlders over hun hele leven gemidd 2 uur en 45 min
per dag leren.
Claxton (1996) ‘learning can no longer bes een as a task for people in the first quarter of
life’.
Leren op school is doelgericht, didactisch gestructureerd en een specifiek voor het leren
ingerichte leeromgeving of organisatie.
Formeel leren Georganiseerd leren, dat geïnitieerd wordt door en plaatsvindt binnen
reguliere onderwijs-, trainings-, of opleidingsinstituten, gestructureerd is
, door expliciete leerdoelen, beschikbare leertijd , didactische
ondersteuning en dat voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. Dit leren
leidt tot een officieel erkend certificaat of diploma met civiel effect.
Vanuit de leerling bezien is het intentioneel van aard.
Informeel Deze vorm van leren is noch doelgericht noch georganiseerd en kan altijd
leren en overal plaatsvinden, bijvoorbeeld op school tijdens het samenwerken
met collega’s aan een onderwijsproject of tijdens een gezellig avondje
met vrienden. Het treedt spontaan op als ‘bijproduct’ van niet op leren
gerichte activiteiten en is dus vrijwel altijd non-intentioneel van karakter.
Kenmerkend is verder dat dit leren niet tot certificering of officiële
diplomering leidt. Netwerken geldt als een vorm van informeel leren.
Non-formeel Evenals formeel leren is dit leren doelgericht (intentioneel) en
leren georganiseerd en vindt vooral plaats buiten de reguliere onderwijs- of
opleidingsinstellingen. Non-formeel leren sluit niet per definitie ad met
een bewijs van bekwaamheid of een erkend diploma met
maatschappelijk effect. Voorbeelden zijn het bezoeken van congressen,
het volgen van langlopende cursussen of trainingen en het ondernemen
van studiereizen.
Werkplekleren Het leren in de authentieke beroepssituatie. Deze vorm van leren, die
buiten de muren van een beroepsopleiding plaatsvindt, heeft enerzijds
een intentioneel en anderzijds een informeel karakter.
Het limbisch systeem = dat ook wel de emotionele hersenen genoemd wordt vanwege de
grote rol die dit systeem speelt bij onze emotionele
huishouding.
Grote hersenen zijn verdeeld in twee helften (hemisferen), die
onderling veerbonden zijn door de hersenbalk. elke hersenhelft
bestaat uit vier kwabben met elk hun eigen functies:
1. Frontaalkwab (frontale cortex) = heeft te maken
Middenhersenen
met o.a. beoordeling, problemen oplossen, doelgerichtheid Pons
en zelfbeeld. In de prefrontale cortex (deelgebied van fk dat achter voorhoofd ligt)
vinden leerprocessen plaats en worden cognitieve vaardigheden geregeld. Wordt ook
wel ‘topmanager van het brein’ genoemd. Dit gebied – pas in de late adolescentie
uitgerijpt.
2. Wandkwab (pariëtale cortex) gaat o.a. over interpretatie van taal, visuele perceptie,
interpreteren van zintuigelijke en geheugensignalen, tastzin en controle over
lichaamsdelen.
3. Achterhoofdskwab (occipitale cortex) interpreteert kleur, licht en beweging.
4. Slaapkwab (temporale cortex) regelt bv het begrijpen van taal, bepaalde
geheugenprocessen, onze motivatie, ons gehoor en is het centrum van onze emoties.
De kleine hersenen (het cerebellum) spelen belangrijke rol bij het vloeiend laten verlopen
van beweging.
Voorbeelden van neurotransmitters (zenuwcellen) zijn:
, Adrenaline: verhoogt alertheid, geeft meer energie en komt in grote hoeveelheden
vrij bij angst en stress, bij woede, kou, hitte, pijn en fysieke arbeid.
Serotonine: leidt tot opwinding en heeft invloed op stemming, zelfvertrouwen, slaap,
emotie, seksuele activiteit, eetlust en verwerking van pijnprikkels.
Dopamine: geeft gevoel van genot na beloning en blijkt gunstige uitwerking te
hebben op cognitieve prestaties.
Oxitocine: boodschapper van affectie, gulheid, rust, vertrouwen en gebondenheid.
Onderdrukt angst door zijn werking op amygdala (amandelkern), het centrum van
voor angst en agressie. Oxitocinespiegel in bloed en afgaven in de hersenen stijgt bij
warme interactie (knuffelen). Oxitocine is boodschapper die hersenen verteld dat je
vol zit. betrokken bij moederlijk gedrag, relaties tussen volwassen personen, reactie
op sociale stress en seksueel gedrag. Staat bekend als ‘love hormone’.
Witte stof (myeline) = zorgt voor optimale communicatie tussen cellen en gebieden.
Bij leren ontstaan nieuwe verbindingen tussen neuronen en worden neurale netwerken
gevormd door ervaren, oefenen, herhalen, experimenteren en dergelijke. Veelvuldig gebruik
van nieuwe en oude netwerken leidt tot meer en beter leren (onthouden). -> want
hersencellen die worden geprikkeld, worden actiever en gaan meer verbindingen vormen.
Ook kunnen niet gebruikte en instabiele neuronen en verbindingen verdwijnen. Zolang
hersenen nog niet uitgerijpt zijn verlopen deze processen sneller en makkelijker.
Pwp 2
De student kan aan het einde van het college:
In eigen woorden uitleggen welke verschillende leersoorten en leerstijlen er zijn en
dit met voorbeelden toelichten;
Didactische adviezen geven om kennis beter te onthouden;
Intergratief leren bevorderen en dit
beargumenteren met behulp van begrippen als
parate kennis, functionele kennis,
systeemafscheiding en codeerschema’s;
WHHTUK
competenties