Leerjaar 2: Onderwijskunde periode 2
Literatuur:
Verstraete, I., & Nijman K. (2016). Handboek leren leren voor het voortgezet onderwijs. Huizen: Pica
Geerts, W., & Van Kralingen, R. (2016). Handboek voor leraren. Bussum: Coutinho.
Van der Veen, T., & Van der Wal, J. (2016). Van leertheorie naar onderwijspraktijk.
Groningen/Houten: Noordhoff.
De student kan benoemen hoe het denken gestimuleerd wordt in praktijk hierbij gebruikmakend van
de criteria van Bloom met betrekking tot het stellen van denkvragen (benoemen en toepassen).
- Blijf in gesprek, wees zender en ontvanger
- Verbale interactie tussen leerling en leraar is cruciaal
- Als leerlingen antwoord geven op jouw vraag, geef dan een wedervraag
- Gebruik open vragen, dit zijn denkvragen ( wie, wat, waar, wanneer etc.)
- Kijk vanuit verschillende perspectieven en maak hierdoor andere vragen
Criteria:
- Individuele aanspreekbaarheid
- Veiligheid
- Structuur van de vraag
- Wachttijd ( voldoende denktijd)
De student kan de vijf breinmythes herkennen en benoemen.
Vijf breinmythen:
1. “Het bestaan van verschillende leerstijlen, namelijk: visueel, auditief en kinesthetisch. Het
onderwijzen van leerlingen in hun voorkeurleerstijl zou prestatiebevorderend werken”
Visuele, auditieve en kinesthetische informatie worden in verschillende delen van het brein
verwerkt. Deze structuren zijn allemaal met elkaar verbonden. Informatie vanuit deze
verschillende delen wordt continu met elkaar uitgewisseld door een aanbod van diverse
leerstrategieën.
2. “Er zijn leerlingen die overwegend hun linkerhersenhelft gebruiken en leerlingen die
overwegend hun rechterhersenhelft gebuiken.”
Verschillende breindelen zijn verantwoordelijk voor specifieke functies. De linkerhersenhelft
is verantwoordelijk voor onder andere taal en logisch denken. Creativiteit en het lezen van
emoties huizen in de rechterkant van het brein. Bij elke taak die we uitoefenen gebruiken
we beide hersendelen. Daarbij kunnen specifieke gebieden bij verschillende taken
verschillende functies vervullen.
3. “Leerlingen kunnen multitasken.”
Leerlingen zijn niet in staat om twee taken tegelijkertijd bewust uit te voeren. Zij doen in
feite meerdere dingen vlak na elkaar. En omdat iedere bewuste taak een klein aanloopje
nodig heeft (een leercurve) om erin te komen, verlizen we veel tijd met multitasken.
4. “We gebruiken maar 10 procent van ons brein.”
We gebruiken onze hele brein. Niet altijd alle hersendelen tegelijk, soms is het ene deel
meer actief dan het andere deel.
5. “Educatieve brain-based programma’s zijn ondersteunend aan het leerproces.”
Deze programma’s maken gebruik van metaforen die alleen een associatie leggen met
hersenfuncties. Zij missen vaak een hersenwetenschappelijke onderbouwing en zin niet
altijd valide.
, De student heeft kennis over de hippocampus, amygdala en prefrontale cortex (functie, hoe hier
rekening mee te houden in de praktijk). Verklaringen voor gedrag van leerlingen/studenten geven
o.b.v. functie, ontwikkeling van de hersenen.
Hippocampus: De hippocampus speelt een belangrijke rol bij de opslag van informatie in het
geheugen, de ruimtelijke oriëntatie en het controleren van gedrag dat van belang is voor de
overleving. Bij de mens kan tweezijdige beschadiging van de hippocampus leiden tot een verminderd
vermogen om nieuwe informatie in het geheugen op te nemen.
Amygdala: De amygdala is een amandelvormige structuur die betrokken is bij het aansturen en
verwerken van verschillende emoties, en maakt deel uit van het limbisch systeem. (angst en
agressie) Hier worden emoties gekoppeld aan wat je ziet. Vroeg in de adolescentie ontwikkeld.
Prefrontale cortex: in de prefrontale cortex, een deelgebied van de frontaalkwab (beoordeling,
problemen oplossen, spreken en schrijven, intelligentie, concentratie, impulscontrole, doelgericht en
zelfbeeld) dat achter ons voorhoofd ligt, vinden veel leerprocessen plaatse en worden complexe
cognitieve vaardigheden geregeld. De prefrontale cortex wordt daarom ook wel de ‘topmanager van
het brein’ genoemd. Dit gebied is pas in de late adolescentie uitgerijpt.
Controleren, plannen, concentreren zijn allemaal complexe rationele vaardigheden, die geregeld
worden door de prefrontale cortex. Omdat dit pas laat volledig is uitgerijpt, roept dit vraag op of het
didactisch en psychologisch verstandig is om van leerlingen te vragen zelfstandig de regie over hun
eigen leren te voeren.
De student kan de functies van het geheugen (encoding, consolidation en retrieval) herkennen en dit
toepassen in de praktijk.
Het geheugen heeft drie functies:
1. Het opnemen van informatie (encoding)
2. Het verwerken en opbergen van informatie (consolidation)
3. Het ophalen of terugvinden van informatie (retrieval): terug naar working memory voor
gebruik vanuit langetermijngeheugen.
De student van verschillende soorten geheugen met hun functie kennen, herkennen en weten hoe
deze een rol spelen in het verwerken, onthouden en ophalen van informatie.
Kortetermijngeheugen of werkgeheugen: met dit geheugen kan informatie kort worden onthouden
en bewerkt. Het heeft een beperkte capaciteit. (capaciteit 7)
Langetermijngeheugen: In dit geheugen wordt informatie langer opgeslagen. Het heeft onbeperkte
capaciteit.
Zintuigelijk geheugen: alles wat waargenomen wordt, komt binnen via dit geheugen. Dit geheugen
bestaat uti meerder geheugens (visueel, auditief en tactiel)
Informatie wordt waargenomen via onze zintuigen en wordt slechts een aantal seconde
vastgehouden in het zintuigelijk geheugen. Aandachtsprocessen (concentratie of focus) zorgen er
mede voor dat (belangrijke) informatie doorgaat naar het kortetermijngeheugen. De informatie uit
het kortetermijngeheugen gaat verloren als het niet wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen
(informatie verwerken, verband met oude en nieuwe informatie, herhaling).