Hoorcollege 1 Klinische Psychologie
Klinische theorieën en theoretische referentiekaders (1)
Deel 1
Abnormaal gedrag
DSM-5
Classificeren van psychische stoornissen.
Maar vooral ook diagnose, behandeling, preventie en onderzoek.
Klinische psychologie
Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht aangepast en abnormaal menselijk
gedrag.
Binnen een persoon en in relatie tot anderen.
Zeven factoren die bepalen of gedrag als abnormaal wordt beschouwd. Minimaal 1 moet aanwezig zijn.
1. Persoonlijk leiden.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag.
3. Irrationeel of onbegrijpelijk gedrag.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt.
7. Het overtreden van morele normen
Definitie psychische stoornis volgens APA
Een syndroom gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van cognitieve functies, de
emotieregulatie, of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische,
biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren.
+ Persoonlijk lijden + Beperkingen in het functioneren.
Drie modellen:
1. Statistisch model.
Menselijke eigenschappen zijn normaal verdeeld in de bevolking.
Kritiek:
- Grens is arbitrair.
- Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn.
- Onduidelijk of er sprake is van individueel lijden.
2. Medisch of ziektemodel
Abnormaliteit > diagnose > therapie > genezing.
Gaat uit van biologische oorzaak.
Kritiek:
- Bij veel psychische stoornissen geen onderliggend mechanisme aangetoond.
- Stigmatisering.
- Patiënt speelt een passieve rol.
3. Leer of onderwijsmodel.
Ziekte maar zonder biologische factoren.
Geen diagnose maar leerdoelen.
Deel 2
Neurobiologische benadering van psychopathologie
,Focus op rol van genen en neurobiologische processen in de hersenen (i.e. neurotransmitters, afwijkingen in
bepaalde hersengebieden) bij psychopathologisch gedrag.
Klinische genetisch perspectief:
Familiestudies, lastig om onderscheid tussen genetica en omgevingsfactoren te zien.
Tweelingstudies, concordantie = mate waarin eigenschappen bij 2 familieleden voorkomen.
Adoptiestudies, geen overeenkomstig DNA.
Psychopathologie = predispositie (bepaalde genetische overgevoeligheid) x stressverhogende omgeving
Twee modellen:
Diathese-stress model: Als vatbare personen in een negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer kans
op een negatieve uitkomst.
Differential susceptibility theory: Genetische vatbaarheid maakt personen gevoeliger voor
omgevingsinvloeden (zowel positief als negatief).
Wat weten we?
Genetische factoren leveren een bijdrage aan het ontstaan van psychische stoornissen, voornamelijk omdat zij
een persoon kwetsbaarder lijken te maken voor zijn omgeving.
Nog niet duidelijk: hoe groot de bijdrage van genen, hoe genen precies effect hebben.
Wel duidelijk: geen single-gene disorders.
Wel duidelijk: er wordt geen stoornis overgedragen, maar een kwetsbaarheid daarvoor.
Neurotransmissie speelt bij bepaalde stoornissen een belangrijke rol.
Cognitief neurowetenschappelijk perspectief:
Afwijkingen in bepaalde hersenen worden in verband gebracht met het ontstaan van (symptomen van)
bepaalde psychische stoornissen.
Limbisch systeem > amygdala, hippocampus en hypothalamus > overactivatie > arousal > angst.
- Amygdala > hyperactief > gedrukte stemming (kenmerkend voor depressie).
Prefrontale cortex > reguleren emoties, gedrag, abstractie, verbaal geheugen, psychomotorische snelheid en
doelgericht gedrag > bijv. impulsiviteit, emotieregulatie.
Emotieregulatie:
Externaliserende stoornissen – ondercontrole emoties
- Gekenmerkt door: agressief, antisociaal en impulsief gedrag (bijv. ADHD, gedragsstoornissen).
- Idee: Onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel (hartslag, schrikreflex, huidgeleiding).
Internaliserende stoornissen – overcontrole emoties
- Gekenmerkt door: emotionele instabiliteit en verstoord affect (bijv. angst- en stemmingsstoornissen).
- Idee: Overactiviteit van het autonome zenuwstelsel.
Vijf emotieregulatiestrategieën:
1. Selectie van de situatie (bijvoorbeeld wegblijven)
2. Modificatie van de situatie (vermijden, time-out nemen)
3. Verandering in aandacht
4. Cognitieve herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal)
5. Expressie van emoties onderdrukken
Comorbiditeit:
Gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie.
VB. angst en depressie (beide internaliserend).
VB. ADHD en gedragsstoornissen (beide externaliserend).
VB. gedragsstoornis en depressie (tussen beide dimensies).
Deel 3
Leertheoretische benaderingen van psychopathologie
, Dominante leerparadigma’s: Klassieke conditionering (Pavlov) & Instrumentele conditionering (Thorndike) /
Operante conditionering (Skinner).
Klassieke conditionering:
Idee: Onvoorwaardelijke prikkel (OP) lokt automatisch een onvoorwaardelijke reactie uit (OR). Onder bepaalde
voorwaarden (voorwaardelijk) kan een andere prikkel (VP) deze zelfde reactie uitlokken (VR).
Maar: Leren gebeurt ook als een oorspronkelijk neutrale prikkel (later geconditioneerde prikkel, dus VP) wordt
opgevolgd door een aversieve ongeconditioneerde prikkel (OP) = aversieve conditionering.
Instrumentele conditionering:
Idee: Gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen. Gedrag dat tot een
onaangename uitkomst leidt, zal in frequentie afnemen. Dus: leren van de consequenties van het gedrag.
S = discriminatieve prikkel of situatie; R = respons; O = outcome
Belonen en straffen.
Verklaring: door associatievorming in het geheugen.
‘Het geleerde’ wordt opgeslagen in mentale representaties > interne datastructuren met informatie over een
stimulus of respons.
Propositionele theorie:
Alternatieve verklaring voor conditionering.
Leren vindt plaats door middel van een verwachting (propositie) in het geheugen en de mate van vertrouwen in
de verwachting.
Conditionering & verslaving:
Appetitieve conditionering: Een vorm van klassieke conditionering waarbij de ongeconditioneerde stimulus
(OP) beloond wordt door positieve consequenties.
Instrumentele conditionering:
1. Doelgericht gedrag (response-uitkomst leren) Gedrag wordt in het begin gestuurd door de
motivationele waarde van de uitkomst en de relatie tussen de respons en de uitkomst (‘als ik dat glas
wijn drink, voel ik me rustiger’)
2. Gewoontegedrag (stimulus-respons leren). Na verloop van tijd wordt de respons een gewoonte en
wordt deze niet meer gedreven door de uitkomst (bijv. ook drinken als men niet onrustig is, of al rustig
geworden is door een paar glazen wijn)
Deel 4
Cognitieve benaderingen van psychopathologie
Informatieverwerking:
Processen die een rol spelen bij de verwerving, opslag en reproductie van kennis.
Globale idee: Psychische stoornissen komen voort uit de manier waarop mensen informatie verwerken en
selecteren.
Schema’s:
Kennis waarover een persoon beschikt is opgeslagen in schema’s.
Schema’s sturen de selectie van informatie (aandacht).
Bepalen de betekenis die toegekend wordt aan informatie (interpretatie).
Bepalen de manier informatie tot nieuwe betekenissen verwerkt wordt (transformatie).
Beïnvloeden de herinneringen.
Ontstaan schema’s:
In hun ontwikkeling bouwen kinderen schema’s over zichzelf, anderen en de wereld om hen heen op.
Negatieve ervaringen > vorming ‘negatieve’ schema’s (denk aan hechting).
Eenmaal gevormd erg moeilijk te veranderen door…
1. Selectiebias.