Samenvatting hoorcolleges en literatuur Klinische Psychologie 2022
Fleur Detrie
Samenvatting van 11 hoorcolleges en de daarbij horende hoofdstukken uit het boek: Klinische
Psychologie van Van der Molen (leerstof: H1-10 globaal, H12-15, H17, H19-22, H24-25 geheel)
Inhoud
Hoorcollege 1 Inleiding (Hoofdstuk 1)....................................................................................................1
Hoorcollege 2 Verschillende benaderingen (Hoofdstuk 2-7)..................................................................2
Hoorcollege 3 Diagnostische cyclus (Hoofdstuk 9-10)............................................................................5
Hoorcollege 4 Depressieve en Bipolaire stemmingsstoornissen (Hoofdstuk 12)....................................9
Hoorcollege 5 Angststoornissen en OCD (Hoofdstuk 13 en 24)............................................................12
Hoorcollege 6 Somatisch symptoomstoornis (Hoofdstuk 15)...............................................................16
Hoorcollege 7 Middelgebonden stoornissen/verslaving en eet- en voedingsstoornissen
(Hoofdstukken 14 en 17)......................................................................................................................19
Hoorcollege 8 Trauma en stress-gerelateerde stoornissen (Hoofdstuk 21 en 22)................................23
Hoorcollege 9 Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties (Hoofdstuk 19)............26
Hoorcollege 10 Schizofrenie en psychotische stoornissen (Hoofdstuk 20)...........................................30
Hoorcollege 11 Persoonlijkheidsstoornissen (Hoofdstuk 25)...............................................................32
Hoorcollege 1 Inleiding (Hoofdstuk 1)
Onthoud dat 1 individuele casus niet altijd representatief is voor die stoornis, meer verschillen dan
overeenkomsten.
50% Nederlanders krijgt ooit een psychische stoornis.
DSM-V: 300 verschillende stoornissen classificaties.
Diagnose: een samenvatting van alle symptomen, verder heb je er niet veel aan, oorzaken en
behandelingen zijn nuttiger om te weten.
Klinische psychologie draait om: classificeren, diagnosticeren, behandelen, preventie en onderzoek
naar oorzaken en betere mentale gezondheid.
Normaal vs abnormaal
Abnormaal gedrag (afwijkingen van de norm) niet per se altijd een psych. stoornis.
- Individueel (binnen persoon, gedachten, belevingen, gedrag).
- In relatie tot anderen (bezorgdheid, agressie, vermijden contacten, vaak weer invloed op
individu).
Wanneer is iets abnormaal? 7 factoren, minstens 1: (Seligman et al.)
1. Persoonlijk lijden (niet altijd)
2. Disfunctioneel gedrag, niet meer dagelijks functioneren (werken, relaties)
3. Irrationeel, onbegrijpelijk gedrag (geen logica)
4. Onvoorspelbaarheid, controleverlies (gewoonlijke regels gelden opeens niet meer)
5. Opvallend, onconventioneel gedrag (afwijkend van eigen maatstaven, uniek)
6. Het gedrag brengt ongemakkelijk gevoel bij anderen teweeg (observer discomfort,
ongeschreven regels worden overtreden)
, 7. Overtreden van morele normen (goed vs kwaad)
Psychische stoornis volgens APA: ‘syndroom met klinisch significante symptomen bij cognitieve
functies, emotieregulatie, gedrag van een persoon dat de uiting is van een disfunctie in de
psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychisch
functioneren’ Daarbij moet er sprake zijn van persoonlijk lijden en beroepsmatig of sociaal
disfunctioneren.
Iets is géén psychische stoornis als het gedrag te verklaren valt door:
- Cultuur
- Behoren tot politieke, religieuze, seksuele minderheid
- Persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij
3 modellen
Statistisch model: normaalverdeling met veel mensen rond het gemiddelde en enkele afwijkende
personen. Nadelen: grens tussen normaal en abnormaal is arbitrair, specificeert niet hoe ongewoon
het gedrag moet zijn, onduidelijk of er sprake is van individueel lijden.
Medisch model: van toepassing bij ziektes en problemen met een biologische oorsprong. Nadelen:
patiënt heeft passieve rol, stigmatisering kan ontstaan, soms zijn er geen oorzaken te vinden.
diagnose therapeut +
therapie gekozen en
abnormaliteit/ziekte opsoren oorzaken,
uitgevoerd door genezing
patiënt somatogeen of
therapeut
psychogeen
Leer- of onderwijsmodel: beter dan medisch, kan ook bij problemen zonder biologische oorsprong
worden toegepast en draait om leerprocessen. Minder stigmatisering, geen passieve cliënt, meer
verantwoordelijk, geen ziektes, draait om vaardigheidstekorten (iemand is niet ziek als deze nog
verantwoordelijk en aanspreekbaar is).
uitvoering
bepaling leerdoel in
persoonlijk probleem onderwijsprogramma vermindering van het
overleg met leraar en
leerling (cliënt) door leraar samen met probleem
leerling
leerling
Hoorcollege 2 Verschillende benaderingen (Hoofdstuk
2-7)
Neurobiologische benaderingen
Genetisch perspectief
Familie-, tweeling-, adoptiestudies. Soms wordt omgeving ook gedeeld, soms
wordt eeneiige tweeling meer identiek behandeld dan twee-eiig, dus soms
overschatting van concordantie(coëfficiënt).
- Er is altijd een interactie tussen omgeving en predispositie (diathese stressmodel,
differential susceptibility theory).
, - Er zijn altijd meerdere genen betrokken bij één stoornis. Er wordt altijd
een kwetsbaarheid overgedragen voor een stoornis, niet de stoornis zelf.
Cognitief-neurowetenschappelijk perspectief
- Limbisch systeem is overactief angst/depressie (amygdala,
hippocampus, hypothalamus)
- Prefrontale cortex (hogere psychische functies)
- Emotieregulatie
o Internaliserende stoornissen (overcontrole autonoom zenuwstelsel, geremd)
o Externaliserende stoornissen (ondercontrole autonoom zenuwstelsel, ongeremd)
o Emotieregulatiestrategieën:
Selectie vd situatie (van wegblijven)
Modificatie vd situatie (vermijden/weglopen)
Verandering in aandacht (focus)
Cognitieve herwaardering (reappraisal of meaning)
Onderdrukken van expressie
Leertheoretische benaderingen
- Klassieke conditionering (Pavlov): OP-OR-VP-VR
(onvoorwaardelijke prikkel – onvoorwaardelijke reactie – voorwaardelijke prikkel –
voorwaardelijke reactie)
- Instrumentele conditionering/law of effect (Thorndike, Skinner): S-R-O
(discriminatieve prikkel/stimulus/situatie – response – outcome)
- Aversieve conditionering (angst aanleren, latente inhibitie, vermijding).
- Associatievorming
- Propositionele theorie: leren door verwachting, propositie in het
geheugen en vertouwen in de verwachting als-dan…
- Appetitieve conditionering (craving) doelgericht R-O, daarna gewoonte S-R (verslavingen en
angsten).
Cognitieve benaderingen (informatieverwerking, verwerving, opslag, reproductie)
- Schema’s bias/heuristics
o Aandachtsbias/selectiebias (angst)
o Interpretatiebias/selectieve interpretatie (angst)
o Geheugenbias (herinneringen vooral negatieve bij depressie)
o Schema’s bepalen gedrag (vermijden)
- Assimilatie: info vervormen zodat het in je schema past
- Accommodatie: schema aanpassen zodat de info erin past
Psychoanalytische benaderingen
- Driften (Freud) komen pas tot rust als ontlading is bereikt (via object).
- Vroege psychoseksuele ontwikkeling
o Orale fase (0-1) 1-op-1 relatie moeder, verzadiging en exploratie, onafhankelijkheid, vertrouwen, als
het hier fout gaat worden mensen passief, naïef, onvolwassen en manipulatief.
o Anale fase (1-3) controle en loslaten, zindelijkheid, beloning/straf, als het hier fout gaat worden
mensen rommelig, roekeloos of opstandig.
o Fallisch-oedipale fase (3-5) geslachtsverschillen,
driehoeksrelatie, nieuwsgierigheid, verliefdachtig op
ouder van andere geslacht en vijandig naar ouder van
eigen geslacht (andersom = negatief oedipuscomplex).
Als het hier fout gaat worden mensen seksueel
, ontremd of te geremd, onderdanig, ijdel. Als het goed is leren ze hier
zelfvertrouwen en ambitie.
o Latentiefase (6+) intellectuele ontwikkeling, verder relatief stabiel.
o Genitale fase (puberteit) als alle andere fases goed doorlopen bereikt men
hier de seksuele volwassenheid, losmaken van ouders, aangaan intieme relaties.
- Structurele model van persoonlijkheid
o Ik/ego: bewust/onbewust controle, rekening houden met
anderen (afweermechanismen)
o Es/id: onbewuste seksuele primitieve driften
o Bovenik/superego: moreel geweten, controleert id en voedt ego.
- Afweermechanismen bij conflict (ik/ego)
o Regressie (terugval naar eerder stadium, onverantwoordelijkheid, boze peuter
gedrag)
o Rationalisering (wensen bagatelliseren om eigenwaarde te beschermen, iets
goedpraten, soort cognitieve dissonantie vermindering)
o Reactievorming, overcompenseren (tegenovergestelde doen om verboden wens te
onderdrukken)
o Projectie (problemen toeschrijven aan een ander om het te verdragen)
o Ontkenning (jezelf beschermen tegen de feiten)
- Objectrelatiepsychologie (Fairbairn): we zijn vanaf baby al relationeel georiënteerd.
- Separatie-individuatietheorie (Mahler): 4 overlappende fases:
o Differentiatiefase (stranger anxiety)
o Practicing fase (ontdekken met moeder in de buurt)
o Rapprochement fase (separatie angst, extra bang of juist afstotend)
o Objectconstantie (weten dat ouder er nog is als diegene even weg is)
- Persoonlijkheidsorganisaties volgens Kernberg:
Identiteit Afweer Realiteitstoetsi
ng
Neurotisch Coherent Rijp Intact
Borderline Diffuus Primitief Intact
Psychotisch Onsamenhangend Primitief Gestoord
-Hechtingstheorie (Bowlby + Ainsworth) strange situation experiment:
o Veilig gehecht
o Onveilig-gereserveerd (vermijdend)
o Onveilig-gepreoccupeerd (angstig)
o Onverwerkt-gedesorganiseerd (ambivalent, vermijdend EN angstig)
- Primaire gehechtheidsrelaties (Fonagy)
zijn belangrijk om zelfregulerende
processen te bevorderen
mentaliseren/theory of mind (innerlijke
belevingswereld, bijv weten dat fronsen
betekent dat iemand geïrriteerd is).
Humanistische benaderingen (nadruk op unieke
individu)
- Cliënt centered therapy (Rogers):
fenomenologisch, toekomstgericht,
, holistisch, fully functioning person, evidence based, non-directief,
congruent, empathisch worden wie je bent, autonoom, de mens is
van nature goed, zelfactualisatie, existentialisme, zelfreflectie.
- Experientiële therapie/emotiegerichte therapie (Greenberg):
evocatieve ontvouwing
- Behoeftepiramide van Maslow, positieve motivatietheorie
zelfactualisatie.
- Focus op Empathie, Echtheid en Respect
Systeembenaderingen
Altijd een interactie tussen individu en sociale omgeving.
- Algemene systeemtheorie (Von Bertalanffy): subsystemen, circulaire causaliteit/wederzijdse
beïnvloeding, homeostase en homeostatische mechanismen, (mal)adaptieve continuïteit met
te ruime of te smalle grenzen die overschreden kunnen worden, positieve
feedbackprocessen (bevorderen verandering), negatieve feedbackprocessen (afremmen van
verandering), equifinaliteit en equipotentialiteit.
- Communicatietheoretische benadering: gezin = communicatief systeem met patronen, niet
waarom, maar hoe. Alle gedrag = communicatie, zender boodschap ontvanger,
interactie = reeks boodschappen, op verschillende niveaus (inhoudsniveau +
betrekkingsniveau), interpunctieproblematiek, circulaire oorzaak, maar men denkt dat de
ander de oorzaak is van een ruzie.
o Symmetrisch interactiepatroon (zelfde status)
o Complementair interactiepatroon (leidend+volgend)
o Parallelle relaties (gezond, soms symmetrisch, soms complementair)
o Congruente of incongruente communicatie, is het eenduidig via diverse kanalen?
(lichaamshouding, gedrag, spraak).
o Paradoxale communicatie (wees spontaan! kan niet als het moet)
- Structurele benadering (Minuchin): gezin is sociaal systeem dat continuïteit wil behouden
maar ook de individuen wil laten ontwikkelen, er is een gezinsstructuur met subsystemen
(met eigen functies=associatie), met impliciete regels en duidelijke maar flexibele grenzen,
moet flexibel zijn om om te kunnen gaan met veranderingen.
o Front/coalitievorming: kind wordt betrokken tussen ouderlijke spanningen, dit kan
door triangulatie (proberen dat kind voor 1 vd 2 ouders kiest), als bliksemafleider
(problemen van het kind komen op de voorgrond), stabiele coalitie (langdurig
samenspannen met kind tegen andere ouder).
o Extreem: los zand of kluwen gezin.
o Parentificatie (als kind een hulpouder wordt)
o Gezinsstructuren zijn niet de oorzaak van pathologie maar kunnen het wel in stand
houden of verergeren en andersom is er ook invloed op het gezin.
Hoorcollege 3 Diagnostische cyclus (Hoofdstuk 9-10)
Aandachtspunten bij het bedrijven van diagnostiek
Diagnostiek zie je eigenlijk overal elke dag, we proberen altijd gedrag te verklaren, voorspellen en
risico’s in te schatten. We gebruiken het veel in onze taal en het komt vaak in de media.
Biases staan ons daarbij in de weg (halo/horn effect, availability bias, confirmation bias,
fundamentele attributiefout). Probeer dus altijd zo objectief mogelijk te blijven, ook na veel ervaring,
, want anders kan je overconfident worden over je eigen oordeel. Blijf altijd data driven denken.
Anders kunnen er verkeerde diagnoses gesteld worden en verkeerde behandelingen worden
uitgevoerd.
Een goede psychodiagnosticus:
- Beschikt over brede, actuele, wetenschappelijke kennis (evidence-based)
- Gebruikt goede theorie en adequate meetinstrumenten (testkwaliteit)
- Gaat hypothesetoetsend te werk (deductief)
- Hanteert een duidelijke, navolgbare strategie voor besluitvorming.
Randvoorwaarden vanuit de praktijk:
- Balans tussen snel en goed
- Rechtdoend aan de situatie en de belevingswereld van de cliënt
- Zo volledig als nodig, maar zo beperkt als mogelijk.
Indicatiediagnostiek: wat is het probleem? Wat is de oorzaak? Wat zou de oplossing kunnen zijn?
Uitproberen en evalueren.
Diagnostische cyclus is een systematische strategie die volgbaar is en is opgebouwd uit:
- Empirische cyclus van De Groot 1961
o Observatie, inductie, deductie, toetsen, evaluatie
- Regulatieve cyclus van Van Strien 1984
o Probleemstelling, diagnose, plan, ingreep,
evaluatie
- Hypothese Toetsend Model Diagnostische
Cyclus van De Bruijn 1992
o Hypothese, goede meetinstrumenten
kiezen, criteria, onderzoeken, resultaten,
evalueren en verder zoeken.
Diagnose: géén DSM-classificatie, meer een ruime schets
van:
- De klachten (verhelderende diagnose)
- Wat er aan de hand is (onderkennende diagnose)
- Waar het door komt (verklarende diagnose)
- Wat er nodig is (indicerende diagnose)
De DSM-classificatie veroorzaakt niet de problemen, dus je kan niet zeggen: ik ben druk, omdat ik
ADHD heb. Je kan wel ADHD-problemen hebben die het gedrag veroorzaken.
Diagnostische cyclus:
Iedere analysefase kent zijn eigen type onderzoek en deeldiagnose.
1. Aanmelding
2. Klachtanalyse (KA)
Verhelderend onderzoek:
Klachtgedrag bespreken tijdens intake, wat is het probleem volgens de cliënt? Creëer een
overzicht van de klachten waar de cliënt zich in kan vinden. Hulpvraag en vraagstellingen
voor het onderzoek formuleren.
o Wat is er aan de hand? (onderkennend)
o Waarom …? (Verklarend)
o Wat heb ik nodig om …? (Indicerend)