1
Hoorcolleges Klinische psychologie:
HC 1:
Deel 1 abnormaal gedrag:
Bij casuïstiek moet je in de gaten blijven houden dat niet elke persoon eenzelfde
stoornis hetzelfde ervaart en dat stoornissen er bij iedereen anders uit zien.
DSM gebruiken we als handleiding om stoornissen te classificeren.
Het doel van de KP gaat verder dan alleen het vast stellen van een psychische
stoornis. Vooral ook geïnteresseerd in de diagnose, behandeling, preventie en
onderzoek.
H11, 16, 18 en 23 worden niet behandeld uit het boek van van der Molen.
Alleen H3 uit de diagnostische cyclus.
Klinische psychologie: het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met
afwijkend, slecht aangepast en abnormaal menselijk gedrag.
o Binnen een persoon
o In relatie tot andere mensen
Abnormaal gedrag wil niet zeggen dat er meteen sprake is van een psychische
stoornis.
Zeven factoren die bepalen of gedrag als abnormaal wordt beschouwd:
1. Persoonlijk lijden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
7. Het overtreden van morele normen
Hoe meer factoren aanwezig zijn, des te groter is de kans dat het als abnormaal
gedrag wordt gezien.
Er moet tenminste 1 van deze factoren aanwezig zijn om iets als abnormaal gedrag te
kunnen bestempelen.
Psychische stoornis (APA): ‘Een syndroom gekenmerkt door klinisch significante
symptomen op het gebied van cognitieve functies, de emotieregulatie, of het gedrag
van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie In de psychologische,
biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische
functioneren.’
Bij de APA gaat het dus om persoonlijk lijden en beperking in het functioneren van de
persoon.
Er mag volgens de APA niet gesproken worden van een psychische stoornis bij;
o Te verwachten en cultureel aanvaardbare reacties
o Gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze of
seksuele minderheid
o Niet voortkomend uit persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij
Abnormaal gedrag? Drie modellen:
o Statistisch model: Menselijk eigenschappen zijn normaal verdeeld, wat
gemiddeld is, komt het meeste voor. Hoe verder iets van het gemiddelde af
ligt des te abnormaler de eigenschap wordt.
, 2
o Kritiek:
Grens is arbitrair
Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn
Onduidelijk of er sprake is van individueel lijden
o Medisch of ziekte model: Opsporen van somatogene of psychogene oorzaken
van de abnormaliteit/ziekte.
o Psychische stoornissen zijn volgens aanhangers van dit model vergelijkbaar
met somatische ziekten waarbij in de behandeling de oorzaak wordt
aangepakt om de patiënt te genezen.
o Kritiek:
Passieve rol van de patiënt
Bij veel psychologische stoornissen zijn geen onderliggende
mechanismen aangetoond waardoor de oorzaken onbekend zijn
Stigmatisering door gebruik van de woorden ‘ziekte’, etc. Perspectief is
heel biologisch.
o Leer- of onderwijsmodel: Ontwikkeld als alternatief voor het medisch model
en dit is beter voor stoornissen zonder biologische oorsprong van de
problemen. Ook de terminologie is anders ‘persoonlijk probleem’, ‘leerling’,
‘bepalen van leerdoel’, etc. Geen stoornissen, maar vaardigheidstekorten. De
leraar biedt strategieën aan om deze te verhelpen. Betrokkenheid van de
leerling is belangrijk. Demarcatie- of afgrenzingscriterium:
Verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid -> niet ziek.
, 3
Deel 2 neurobiologische benaderingen van psychopathologie:
Neurobiologische benadering: focus op de rol van genen en neurobiologische
processen in de hersenen (i.e. neurotransmitters, afwijkingen in bepaalde
hersengebieden) bij psychopathologisch gedrag.
o Genetisch perspectief: Het zou kunnen dat psychopathologie in sommige
gevallen genetisch is. Verband tussen genen en omgeving.
o Studies binnen het genetisch perspectief:
Familiestudies; maar families delen ook omgevingsfactoren. Effect van
genen onduidelijk.
Tweelingstudies; Concordantie: mate waarin eigenschappen bij 2
familieleden voorkomt. Concordantiecoëfficiënt: tussen 0 – 1 -> hoe
dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt verklaard door genen.
Adoptiestudies.
o Huidige opvatting binnen het genetisch perspectief:
Predispositie (bepaalde genetische overgevoeligheid) x stress verhogende
omgeving = psychopathologie
Diathese-stress model/ Dual risk model: Als vatbare personen in een
negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer kans op een
negatieve uitkomst.
Differential susceptibility theory: Genetische vatbaarheid maakt
personen gevoeliger voor omgevingsinvloeden (zowel positief als
negatief).
o Er zijn geen single-gene disorders en stoornissen kunnen niet genetisch
worden overgedragen, maar de vatbaarheid ervoor wel.
o Cognitief neurowetenschappelijk perspectief: Afwijkingen in bepaalde
hersenen worden in verband gebracht met het ontstaan van (symptomen
van) bepaalde psychische stoornissen.
Limbisch systeem -> amygdala, hippocampus en hypothalamus ->
overactivatie -> arousal -> angst.
Amygdala -> hyperactief -> gedrukte stemming (kenmerkend voor
depressie)