Psychopathologie
Kwartiel 3: H1, H9, H11, H16 t/m H19 en H25
, Hoofdstuk 1 – Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
Van alle sub disciplines binnen de psychologie is de klinische psychologie waarschijnlijk de meest
bekende. Naast de klinische psychologie bestaat er een flink aantal andere disciplines binnen deze
wetenschap. Volgens de indeling van de Amsterdamse hoogleraar Duijker, dient er een onderscheid
te worden gemaakt tussen basisdisciplines en toepassingsgerichte disciplines:
Basisdisciplines Toepassingsgerichte disciplines
Functieleer Klinische en gezondheidspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Arbeids- en organisatiepsychologie
Sociale psychologie Onderwijspsychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Methodenleer
1.1 – Het terrein van de klinische psycholoog.
‘Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht-aangepast en abnormaal
menselijk gedrag. Onder de grote paraplu van klinische praktijken vallen diagnose, classificatie,
behandeling, preventie en onderzoek.’ (Reber, 2004)
De kern van de klinische psychologie wordt nog steeds gevormd door de psychische stoornissen. In
de Angelsaksische literatuur spreekt men behalve van clinical psychology ook wel van abnormal
psychology. Daaruit wordt duidelijk dat het vakgebied zich vooral bezighoudt met gedrag dat afwijkt
van een bepaalde norm. Het gaat dan met name om afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of
voor zijn omgeving. Met afwijkingen van de norm in gunstige zin houden klinische psychologen zich
doorgaans niet bezig.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het menselijk
functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om aspecten van de individuele persoon. Er kan
daarbij sprake zijn van afwijkend gedrag, van afwijkende gedachten en van afwijkende belevingen.
Die afwijkingen kunnen afzonderlijk optreden, maar in veel gevallen is er sprake van een combinatie
van afwijkingen op deze drie gebieden.
In de tweede plaats kunnen mensen ook afwijken van de norm in de relaties met andere mensen.
Deze afwijkingen van wat ‘normaal’ is binnen sociale relaties, hebben vaak weer invloed op het
gedrag, de gedachten en belevingen binnen het individu.
Essentieel is dat ‘abnormale’ gedragingen, gedachten en gevoelens alleen kunnen worden verklaard
tegen de achtergrond van normale processen. Hier zien we ook het belang van de basisdisciplines
van de psychologie: kennis van de ‘normale’ psychologische functies (zoals waarnemen, denken en
geheugen), van de ‘normale’ ontwikkeling van de sociale psychologie en de
persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen en begrijpen.
Box 1.1 De klinisch psycholoog versus de psychiater.
Het verschil zit hem voornamelijk in de opleiding die ze hebben genoten.
- De klinisch psycholoog heeft een academische opleiding in de psychologie voltooid.
- De psychiater heeft een academische opleiding in geneeskunde voltooid.
,1.2 – Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag.
Seligman, Walker en Rosenhan onderscheiden zeven factoren die bepalen of gedrag als abnormaal of
pathologisch wordt beschouwd. Hoe meer van deze factoren aanwezig zijn en hoe duidelijker zij op
de voorgrond treden, hoe eensgezinder mensen zullen zijn in hun beoordeling van dat gedrag in
termen van normaal of abnormaal. Wil men van abnormaliteit kunnen spreken, dan moet ten minste
een van die aspecten zich voordoen. Wanneer men een bepaalde gedraging als abnormaal
beschouwt, wil dit niet zeggen dat er sprake is van een psychische stoornis.
1. Persoonlijk lijden
Bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon erg onder zijn problemen. Persoonlijk lijden is echter
geen voldoende voorwaarde om van pathologie te kunnen spreken. Andersom hoeft een psychische
stoornis niet noodzakelijkerwijs met persoonlijk lijden gepaard te gaan.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
De mate waarin het gedrag het dagelijks functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt, bepaalt in sterke mate de beoordeling van (ab)normaliteit. Het gaat dan vooral om de
vraag of iemand in staat is beroepsmatig te functioneren en bevredigende relaties met anderen te
onderhouden.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
Als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin kunnen ontdekken, zijn zij geneigd die
ander als abnormaal te bezien.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Mensen hebben de behoefte hun omgeving en hun eigen leven zo veel mogelijk te beheersen. Een
dergelijk gevoel van beheersing kan alleen ontstaan als het gedrag van anderen enigszins
voorspelbaar is: andere mensen moeten zich in hoge mate consistent gedragen en zichzelf in de hand
hebben. In een onvoorspelbare omgeving zullen velen zich kwetsbaar en bedreigd voelen. Met name
als onvoorspelbaar gedrag van een ander het gevolg lijkt van controleverlies, kunnen gevoelens van
bedreiging ontstaan. Of degenen in de omgeving dit gedrag als abnormaal zullen beoordelen, hangt
mede af van de situatie waarin dat gedrag zich voordoet.
Seligman en collega’s onderscheiden twee typen situaties waarin gedrag dikwijls als controleverlies
of verlies aan zelfbeheersing zal worden geïnterpreteerd. In de eerste plaats zijn dat situaties waarin
de regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen plotseling niet meer werkzaam zijn.
(handelingen die in strijd zijn met het gewoonlijke gedrag). In de tweede plaats zijn er situaties
waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag dat hij waarneemt, niet kent en op
dat moment ook niet kan achterhalen.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
Bij de beoordeling van het handelen van anderen kiezen mensen vaak hun eigen (potentiële) gedrag
als maatstaf. Gedrag dat sterk afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen, zullen zij eerder
abnormaal of op zijn minst ongebruikelijk vinden. Als dat gedrag opvallend is, is het oordeel
‘abnormaal’ nog waarschijnlijker.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
Als iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven regels in een bepaalde cultuur worden
overschreden, kan dat bij anderen een gevoel van ongemak teweegbrengen. Dit onbehaaglijk gevoel
leidt ertoe dat die anderen geneigd zijn dat gedrag ‘abnormaal’ te vinden. Het gaat gier niet om
regels die mensen in hun jeugd expliciet leren, maar om impliciete sociale verwachtingen. Van deze
, impliciete regels – door Scheff restregels genoemd – wordt men zich vaak pas bewust als iemand ze
overschrijdt.
7. Het overtreden van morele normen
Mensen beoordelen niet alleen of het gedrag van anderen gangbaar of passend is in een specifieke
situatie, maar vellen dikwijls ook een moreel oordeel over dat gedrag. Dat doen zij op basis van hun
opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen.
In de definitie van psychische stoornissen van de APA ligt de nadruk op de nadelige gevolgen die een
gedrags- of psychologisch syndroom voor de betrokkene kan hebben. Psychische stoornissen worden
gedefinieerd door clusters van disfunctionele gedragingen, die samengaan met persoonlijk lijden, of
met een verslechtering van het functioneren, bijvoorbeeld in het werk of in persoonlijke relaties.
Om te voorkomen dat de definitie van mentale stoornissen een instrument zou worden voor sociale
repressie, zijn bovendien drie ‘uitsluitende omstandigheden’ geformuleerd.
1. Te verwachten en cultureel aanvaarde reacties rouwreactie
2. Langdurig ‘deviant’ gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze of
seksuele minderheid. strijders acceptatie homoseksualiteit
3. Afwijkende gedrag moet niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het individu en
de maatschappij excentrieke kunstenaars
1.3 – Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
Er zijn verschillende modellen die uitspraken mogelijk maken over het onderscheid tussen normaal
en abnormaal gedrag.
1.3.1 Het statische model
Uitgangspunt van dit model is dat menselijke eigenschappen (zoals intelligentie of de geneigdheid
om angstig te reageren) min of meer normaal verdeeld zijn. Van abnormaliteit wordt dan gesproken
bij extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee deze eigenschappen betrouwbaar en
valide worden gemeten. Binnen dit model heeft ‘abnormaal’ uitsluitend een statische betekenis.
Enkele bezwaren:
1. Waar ligt precies de grens tussen normaal en abnormaal?
2. Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen. De
ene stoornis komt minder voor dan de andere, of anders gezegd, de ene stoornis is in
statistisch opzicht blijkbaar abnormaler dan de andere.
3. Het maakt geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met
individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt. De extreme score hoeft niet altijd
pijnlijk te zijn voor het individu zelf.
1.3.2 Het medisch of ziektemodel
Veel klinisch psychologen en psychiaters nemen aan dat de oorzaken van psychische stoornissen
moeten worden gezocht in onderliggende mechanismen. Die mechanismen kunnen somatogeen of
psychogeen zijn.
o Somatogeen: een lichamelijke aandoening ligt aan de psychische stoornis ten grondslag.
o Aan een stoornis ligt een psychologisch mechanisme ten grondslag.
Zie figuur 1.3 voor het medisch model (blz.26)