1
Arrest Kousen en sokken 1962
HR 26 juni 1962, NJ 1963, 12/44 (Kousen en sokken)
Onderwerp: verandering van wetgeving
Artikelen: art 1 lid 2 Sr “Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het
feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast”.
De feiten: Een handelaar in nylon kousen en sokken handelde zonder inschrijving
benodigd volgens de toenmalige wettelijke bepaling Vestigingsbesluit Kleinhandel in
Textielgoederen 1949. Met het Vestigingsbesluit kleinhandel in textielgoederen 1962
is deze bepaling echter ingetrokken.
Rechtsvraag: Kan de handelaar een beroep doen op artikel 1 lid 2 sr?
Overweging: De HR oordeelt: ‘Waar het bestreden vonnis is gewezen op 13 dec.
1961, stelt de in cassatie voorgedragen grief mitsdien de vraag aan de orde, of met
vrucht in cassatie een beroep kan worden gedaan op art. 1 lid 2 Sr., indien een
verandering in de wetgeving in den zin van dat artikel heeft plaatsgehad op een
tijdstip later dan waarop de bestreden uitspraak is gedaan. Deze vraag moet
bevestigend beantwoord worden.’
Rechtsregel: In cassatie kan met vrucht een beroep worden gedaan op een
verandering in de wetgeving, die na de bestreden uitspraak heeft plaatsgehad.
Arrest Diefstal in noodtoestand 1945
Hof Amsterdam, 21 december 1945, NJ 1946, 254 (Diefstal in noodtoestand)
Onderwerpen: diefstal en noodtoestand art. 40 sr
De feiten: Een man gaf onderdak aan onderduikers en het verzet in de Tweede
Wereldoorlog. Hij kon echter niet genoeg elektriciteit krijgen om hen goed te
verzorgen. Hij komt hierbij klem tussen twee belangen. Het landsbelang om
onderduikers en het verzet onderdak te bieden en zijn burgerplicht om de wet na te
leven. Verdachte steelt hierbij energie van de Gemeente Amsterdam. Verdachte gaf
toe dat hij dit zonder toestemming van de gemeente Amsterdam had gedaan, maar
dat hij in noodtoestand had gehandeld.
Rechtsvraag: Is er in deze noodtoestand sprake van diefstal?
Overweging: Hof achtte bestanddeel 'met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening' bewezen. Vervolgens accepteerde zij beroep op noodtoestand en besloot tot
OVAR. Vond kennelijk dat hoewel verdachte zonder toestemming van de gemeente
had gehandeld, hij toch juiste keuze had gemaakt door prioriteit te geven aan
landsbelang boven wettelijk belang. Zijn handelen door Hof dus niet (volledig)
wederrechtelijk. Het hof in Amsterdam bepaalt dat de man terecht het landsbelang
voorop heeft gesteld, hij is in casu dan ook niet strafbaar.
Rechtsregel: Aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond staat niet in de weg om
een bestanddeel wederrechtelijk toe-eigenen te bewijzen. Beroep op de geldende
noodtoestand zorgt echter voor vrijspraak.
1
, 2
Arrest Aortaperforatie 1980
HR 23 december 1980, NJ 1981, 534 (Aortaperforatie)
Onderwerpen: causaliteit
Artikelen: - art. 302 lid 2
De feiten: Verdachte heeft tijdens een ruzie in een café een andere man met een
heel scherp zakmes in zijn buik gestoken. Hierdoor heeft de man perforaties
opgelopen in zijn maagwand en in de aorta. In het ziekenhuis worden de perforaties
in de maagwand gehecht, maar die in de aorta worden over het hoofd gezien. Het
slachtoffer komt te overlijden ten gevolge van de inwendige bloedingen. Verdachte
wordt veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, met de dood te
gevolge. De advocaat van verdachte voerde aan dat het slachtoffer niet was
overleden ten gevolge van de messteek, maar doordat in het ziekenhuis de
aortaperforatie over het hoofd hadden gezien.
Rechtsvraag: Ontbreekt het causale verband tussen de messteek en de dood van
het slachtoffer?
Overweging: Voor de vaststelling van het causaal verband tussen de messteek van
verdachte en de dood van het slachtoffers, moet worden bepaald of de dood
redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de dader kan worden toegerekend.
De Hoge Raad werkt met het causaliteitscriterium: de redelijke toerekening.
Ongeacht de nalatigheid van de arts, heeft de messteek de dood tot gevolg gehad.
De Hoge Raad acht voldoende causaal verband tussen de messteek en de dood van
het slachtoffer.
Rechtsregel: Voor de causaliteit was beslissend dat de dood een redelijkerwijs toe
te rekenen gevolg was van de messteek die op zichzelf al tot de dood zou hebben
geleid. Leer van de redelijke toerekening.
Arrest Haarlemse doodslag 1985
HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821 (Haarlemse doodslag)
Onderwerpen: Redelijke toerekening, causaliteit
De feiten: De verdachte steekt op 21 mei 1983 meerdere keren in op het hoofd en
lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt naar het ziekenhuis overgebracht
en overlijdt hier op 28 mei. Uit een deskundigenrapport blijkt dat het slachtoffer
mogelijk niet zou zijn overleden indien hij betere medische zorg zou hebben
gekregen. De verdachte wordt vervolgd voor doodslag.
Rechtsvraag: Kan de dood van het slachtoffer aan de verdachte worden
toegerekend en kan hij derhalve voor doodslag worden veroordeeld?
Overweging: De rechtbank veroordeelt de verdachte voor doodslag. In hoger beroep
stelt de verdachte dat er onvoldoende causaal verband tussen de steekpartij en de
dood van het slachtoffer. Het hof stelt dat de mogelijkheid dat het slachtoffer door
onvoldoende medische zorg is overleden, niet aan de redelijke toerekening van de
dood aan de verdachte in de weg staat en stelt de verdachte derhalve in het
ongelijk. De Hoge Raad sluit zich bij het oordeel van het hof aan en stelt dat de
2
, 3
steekpartij met opzet op de dood van het slachtoffer was gericht. Als er al sprake
was van medisch falen, dan kon dit alsnog aan de verdachte toegerekend worden
omdat zonder het gedrag van de verdachte helemaal geen medische zorg nodig was
geweest.
Rechtsregel: Bij opzettelijke delicten kunnen de gevolgen op grond van de leer van
redelijke toerekening eenvoudig aan de verdachte worden toegerekend.
Arrest-Hevige emoties 1985
HR 12 november 1985, NJ 1986, 782 (arrest-Hevige emoties)
Onderwerpen: causaliteit, redelijke toerekening
De feiten: Een man breekt in bij een woning waar een hoogbejaarde vrouw woont.
Als de vrouw geconfronteerd wordt met de inbreker wordt de vrouw door hevige
emoties overmand waardoor zij als gevolg van de schrik een hartstilstand krijgt
waarop de vrouw overlijdt.
Rechtsvraag: Is de inbreker verantwoordelijk voor de dood van de vrouw?
Overweging: 'De Hoge Raad oordeelde: de inbreker heeft dit risico genomen bij een
hoogbejaarde vrouw. Haar dood is in redelijkheid aan hem toe te schrijven'
Rechtsregel: Causaliteit. Redelijke toerekening m.b.v. de adequatietheorie van
Träger. Verweer: geen causaliteit. HR wel in redelijkheid toerekenbaar (en
voorzienbaar: wat een weldenkend mens had kunnen voorzien).
Arrest Niet-behandelde longinfectie 1996
HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563 (Niet-behandelde longinfectie)
Onderwerpen: causaliteit, redelijke toerekening
De feiten: Tijdens een ruzie schiet verdachte zijn vriendin in haar hals. Zij loopt
een dwarslaesie op. Door de dwarslaesie zijn haar handen en benen verlamd
geraakt, kon ze niet meer zelfstandig ademen, was ze incontinent geworden en liep
ze een longinfectie op. De longinfectie had behandeld kunnen worden, maar de
vriendin besloot, gelet op het vooruitzicht hoe zij door het leven zou moeten gaan,
om de longinfectie niet te laten behandelen, waardoor zij hieraan overleed. De
verdachte wordt vervolgd voor doodslag, maar verweert zich door te stellen dat zijn
vriendin zelf de keuze had gemaakt om de infectie niet te behandelen en dat het
causaal verband tussen het schieten en haar overlijden ontbreekt. Zij zou immers
nog in leven zijn, indien zij de infectie had laten behandelen, dit volgt ook uit een
medisch rapport.
Rechtsvraag: Bestaat er een causaal verband tussen het schieten van de verdachte
en het overlijden van zijn vriendin, en kan hij derhalve voor doodslag worden
veroordeeld?
Overweging: Het hof stelt dat de longinfectie een rechtstreeks gevolg was van het
letsel dat de verdachte aan zijn vriendin had toegebracht. Het feit dat de vriendin
had besloten om de longinfectie niet te behandelen, doet hier niet aan af gelet op
3