Staatsrecht HVVV + HC
Het recht speelt een belangrijke rol bij:
1. De invulling van beleid (wat voor soort beleid, hoe krijgt dit vorm)
2. Normering van beleid (hoe ze optreden)
3. Besluitvorming en bevoegdheden (hoe en wie)
Recht kan worden verdeeld:
- Privaatrecht: individuele verhoudingen en betrekkingen bij particulieren onderling
- Publiekrecht: regelt de relatie tussen de overheid en particuliere burgers en organisatie
Staats- en bestuursrecht: De overheid die beleid uitvoert binnen de samenleving
Strafrecht: het vervolgen en bestraffen van misdrijven en overtredingen
HII Staat: object en subject, verschijningsvormen en belangrijkste
kenmerken – WK 36
Staat als object: staatsrecht
Verband bestuursrecht – staatsrecht: gaat beide over bevoegdheden en er is sprake van normering
van bestuursbevoegdheden.
Staatsrecht / constitioneel recht / institutioneel recht = het recht dat ziet op inhoud en functioneren
van de instellingen van de staat (omvat mede regels over bevoegdheden om regels te stellen en
besluiten te nemen). Drie subdisciplines van het staatsrecht:
1. Politiek staatsrecht – de regels van de bevoegdheden, werkwijze en taken van de politieke
organen (regering en Staten-Generaal)
2. Decentralisatierecht – het recht van de lagere overheden (gemeenten, provincies, enz.)
3. Grondrechten – Normen die het optreden van de staat aan banden leggen en reguleren
Bestuursrecht = rechtsverkeer tussen overheid en burgers/organisaties. Daarbij gaat het over de
besluiten en bevoegdheden, uitvoering en decentraal bestuur, rechtsbescherming en handhaving.
Grondwet = een geschreven document dat de belangrijkste regels van het staatsrecht bevat en vaak
ook met bijzondere waarborgen is omringd respectievelijk alleen via bijzondere regels en procedures
gewijzigd kan worden.
Staat als subject
Kenmerken van een staat:
1. Er is sprake van een territoriale organisatie
2. Die gezag over een op het grondgebied woonachtige bevolking uitoefent
3. En daartoe over machtsmiddelen beschikt (zoals het geweldsmonopolie)
Een nationale staat = territoriale organisatie waarbij de personen onder het gezag en op het
grondgebied van de staat gezamenlijk een zekere eenheid vormen (een natie zijn). De Europese Unie
voldoet aan de kenmerken van een staat (verdragen zijn de constitutionele grondslag en er zijn
bevoegdheden aan de EU toegekend), maar wordt niet als staat gekenschetst omdat de EU formeel
een internationale organisatie is, die is opgericht bij verdragen. Daarbij ligt een groot deel van de
uitvoering van bevoegdheden bij de lidstaten, en heft de EU niet zelfstandig belasting en ontbreken
bepaalde typische staatszaken zoals politie en defensie.
1
,Soevereiniteit
Het hoogste juridisch gezag in NL = de grondwetgever
Vanuit internationaalrechtelijk perspectief zijn staten soevereine staten = andere staten, noch de
wereldgemeenschap van staten, zijn bevoegd om zich te bemoeien met interne aangelegenheden
van het desbetreffende land. Ook is een staat bevoegd om op het internationale vlak
rechtshandelingen te verrichten (zoals het sluiten van verdragen).
EU is geen staat, maar de lidstaten zijn gezamenlijk de constituerende macht -> zij zijn als het ware
de EU-grondwetgever
Constitutie en grondwet
Constitutie = het geheel van regels en beginselen dat een staat constitueert en ordent
Grondwet = een geschreven document met de belangrijkste (constitutionele) regels. Dat betekent
niet dat alles in de grondwet staat. Bijv. de vertrouwensregel: staat niet in de grondwet, wel in de
constitutie.
- Flexibele grondwet = wanneer wijziging van de grondwet relatief eenvoudig (d.m.v. gewone
wetgeving) te veranderen is
- Rigide grondwet = wanneer wijziging van de grondwet aan specifieke waarborgen is
onderworpen en dus moeilijker te wijzigen is.
Een staat kan niet zonder constitutie, maar wel zonder geschreven grondwet (bijv. VK)
Bij de EU is geen sprake van een grondwet maar wel van een constitutie (VEU en VWEU verdragen)
Grondwetswijziging (art. 137 t/m 142 GW) -> De Nederlandse GW is hoger van orde dan gewone
wetten, daarom volgt uit de GW dat bestaande wetten moeten worden aangepast aan wijzigingen in
de GW.
Staatsrecht
- Geschreven staatsrechtelijke regels
- Ongeschreven staatsrechtelijke regels: VB in NL = vertrouwensregel = een regering/minister dienst
het vertrouwen te hebben van de Staten-Generaal, d.w.z. er is sprake van vertrouwen, zolang het
tegendeel niet is gebleken. Sanctionering van de vertrouwensregel is aan het parlement.
Naast ongeschreven staatsregels zijn er staatkundige gewoontes in de vorm van conventies =
informele regels die het gedrag reguleren van de instituties (met name de regering en Eerste en
Tweede Kamer), bijv. ministeriële verantwoordelijkheid zijn ongeschreven staatsregels, MAAR
geen ongeschreven staatsrecht.
Eenheidsstaten en (con)federale staten
Onderscheid tussen staten:
Eenheidsstaten = staten waarbij het overheidsgezag berust bij de centrale overheid.
Wanneer decentralisatie plaatsvindt, spreken we van een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
In de mate waarin bevoegdheden en taken aan lagere lichamen zijn toebedeeld kunnen
belangrijke verschillen tussen eenheidsstaten bestaan.
Federale staat = een staatsvorm waarin het staatsgezag is verdeeld tussen het centrale of
nationale of federale niveau en de deelstaten. Deelstaten krijgen eigen bevoegdheden waar
het centrale gezag geen inbreuk op mag magen (wat wel mag bij eenheidsstaten). Bij een
strijd tussen het recht van een deelstaat en het federale recht gaat het federale recht voor.
Een federale staat heeft de noodzaak om een constituitonele arbiter te hebben dat geschillen
2
, kan beslechten die te maken hebben met competentieverschillen tussen de centrale
overheid en de deelstaten.
Confederale staat = een bestuurseenheid van samenwerkende onafhankelijke soevereine
staten.
EU vertoont trekken van beiden:
4. Enerzijds: kenmerken van federale constructie -> er is sprake van een
bevoegdhedenverdeling tussen EU en lidstaten
5. Anderzijds: confederale trekken -> een aantal bevoegdheidsgebieden van de EU, waarbij
besluitvorming plaatsvindt op basis van consensus en niet sprake is van een door het hof van
justitie van de EU gesanctioneerde voorrang van EU-recht.
HIII Rechtsstaat – Wk 37
Rechtsstaat
Rechtsstaat = een staat die onder het gezag van het recht wordt geplaatst en niet alleen
rechtsschepper is, maar zelf ook gebonden is aan het recht. Doel rechtsstaat: rechten en beginselen
te waarborgen en misbruik van macht te voorkomen. vier beginselen van de rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel = de grondslag van statelijk gezag ligt in het recht (dus overheidshandelen
moet basis hebben in het recht). Bindende besluiten dienen te berusten op een bevoegdheid
die door de (grond)wet is gegeven.
2. Scheiding der machten = de drie te onderscheiden categorieën van overheidsmacht
(wetgeving, uitvoering, rechtspraak) dienen te worden uitgeoefend door drie te
onderscheiden ‘machten’ (trias politica) -> houden elkaar in evenwicht. Idee hierachter: het
beschermen van de vrijheid van de burger (aldus machtsconcentratie) en daardoor
machtsmisbruik te kunnen voorkomen.
Wetgevende macht = Regering en Staten-Generaal Daarmee bestaat de
wetgevende macht uit de volksvertegenwoordiging (Staten-Generaal) in
samenwerking met de uitvoerende macht (de regering). Wetten in materiële zin
(algemeen verbindende voorschriften) kunnen ook worden gemaakt door bevoegde
wetgevers zoals regering, (amvb’s), ministers (ministeriële regelingen), provinciale
staten (provinciale verordeningen) en gemeenteraden (gemeenteverordeningen)
Uitvoerende macht = Koning + Ministers -> voeren wetten uit. De relatie tussen het
kabinet en de Staten-Generaal is dualistisch ministers en staatssecretarissen
mogen geen lid zijn van de Staten-Generaal: de regering heeft een eigen wetgevende
taak.
Rechtsprekende macht = Rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.
3. Grondrechten = fundamentele vrijheden van de burgers. De overheid moet bij haar handelen
rekening houden met deze grondrechten. Deze grondrechten beschermen de vrijheid van
burgers en bieden bescherming tegen machtsmisbruik door de overheid.
4. Rechterlijke controle = Het handelen van de overheid moet onderworpen zijn aan de wet
(legaliteitsbeginsel) en aan de controle van een onafhankelijke en onpartijdige rechter ->
rechter kan wetgevende en uitvoerende macht controleren en op deze manier ook de
rechten van burgers beschermen.
Als er wordt gesproken over een DEMOCRATISCHE rechtsstaat wordt aan de eis van legaliteit
toegevoegd dat de wetgeving afkomstig dient te zijn van een democratisch gelegitimeerde wetgever.
Beginsel van democratische rechtsstaat = representatie: bij besluitvorming van de overheid moet
ook een representatief orgaan van volksvertegenwoordiging bij betrokken zijn.
3
, De NLse GW zegt niet expliciet dat NL een democratische rechtsstaat is, maar het valt af te leiden uit
Art. 50 GW -> geeft aan dat er een vertegenwoordigend element is: betrokkenheid van
vertegenwoordigende organen bij de besluitvorming.
Als er wordt gesproken van een SOCIALE rechtsstaat dat de staat voorwaarden schept voor de
ontplooiing van instituties en burgers (rechtsstaat dient de burgers voldoende kwaliteit van leven en
bestaanszekerheid te bieden)
Het Engelse begrip ‘rule of law’ kent belangrijke beginselen die ook in ons rechtstatelijk denken en
handelen aan de orde komt:
- Handelen van de overheid vindt grondslag in het recht
- Individuele vrijheden worden gewaarborgd
- Burger kan rekenen op rechtszekerheid
- Overheid verbod van willekeur
- Gelijkheidsbeginsel (gelijke gevallen -> gelijke behandeling)
- Rechtsbescherming (burgers aanspraak maken op bescherming van rechten).
‘Rule of law’ is GEEN volledig synoniem voor het begrip ‘rechtsstaat’ omdat:
- Er niet van een wettelijke grondslag wordt gesproken (er is geen sprake van een
legaliteitseis)
- Het begrip impliceert dat het recht aan bepaalde minimumeisen van rechtvaardigheid moet
voldoen.
- De eis van scheiding der machten maakt geen deel uit van het concept van de rule of law
Rechtsstatelijk perspectief is dat de balans gezocht moet worden tussen fundamentele beginselen.
Grondrechten en algemene rechtsbeginselen.
De Nederlandse rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet (vanwege
toetsingsverbod), maar wel aan het EVRM. Verder zijn is het zo dat de bepalingen in het EVRM meer
rechten beschermen dan in de Nederlandse grondwet zijn opgenomen
Ook binnen de EU hebben grondrechten aanvaarding gekregen: in 2000 Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie = hierin is een lijst met klassieke en sociale rechten opgenomen
die bindend zijn voor de EU en lidstaten.
Het is niet altijd eenvoudig om een onderscheid te maken tussen grondrechten en algemene
rechtsbeginselen: bijv. het gelijkheidsbeginsel is een algemeen rechtsbeginsel, maar is tevens op veel
plaatsen geformuleerd als een grondrecht. Soms fungeert een algemeen rechtsbeginsel als beginsel
dat ten grondslag ligt aan een (of meer) grondrecht(en).
H IV Democratie – Wk 37
Democratie = samentrekking van twee Griekse woorden: volk en heersen/regeren tezamen:
volksheerschappij. Kenmerken democratie:
1. In een democratische staatsvorm ligt de zeggenschap in enigerlei vorm bij de bevolking en
niet bij een heerser of een heersende (kleine) groep.
2. In een democratisch systeem wordt macht verworven, verloren, dan wel overgedragen,
gelegitimeerd en gecontroleerd door zeggenschap aan de bevolking toe te kennen.
Diplomademocratie = het gegeven dat hoger opgeleiden meer dan lager opgeleiden actief zijn in
politieke partijen en zitting hebben in vertegenwoordigende lichamen.
4