Hoofdstuk 1 Leren: een complex en onzichtbaar proces
Swaab heeft het boek ‘wij zijn ons brein’ geschreven (elk kind in de buik van de moeder reageert op
muziek, foetus in de baarmoeder kan al leren).
We kunnen leren door: theorie te verwerken, sociale interactie in de omgang met anderen, directe
ervaringen, reflectie.
1.1 Algemeen beeld van het fenomeen leren
Claxton: “learning can no longer bes een as a task for people in the first quarter of life.”
Volgens Borghans zijn we gemiddeld 2 uur en drie kwartier per dag aan het leren (niet alleen op
school).
Van Illich geeft een onderscheid aan tussen het leren binnen en buiten de school. Het onderscheid
tussen beide vormen van leren betreft zowel:
De plaats waar geleerd wordt (leeromgeving)
De aard & inhoud van het leerproces
Soorten leren:
Formeel leren (of intentioneel leren) schoolse leren
o Georganiseerd, vind plaats in het onderwijs, expliciete leerdoelen, voldoet aan
kwaliteitseisen, diploma, intentioneel van aard.
Informeel leren (of incidenteel leren) spontaan of natuurlijk leren
o Niet georganiseerd, niet doelgericht, kan overal plaatsvinden (met vrienden bijv.)
Non formeel leren
o Doelgericht (intentioneel), georganiseerd, geen diploma (Voorbeelden: congres
bezoeken, volgen van een cursus, ondernemen van studiereizen).
Het European Centre fort he Development of Vocational Training (Cedefop): deze drie vormen zijn
niet gelijkwaardig. Informeel leren is onderdeel van non-formeel leren, dat volgens Cedefop uit
activiteiten bestaat die niet expliciet als leren zijn omschreven, maar die wel een belangrijk
leercomponent bevatten.
Voorstel van Bussemaker is om het hbo een vouchersysteem toe te passen, waarbij leren afgewisseld
kan worden met werken in een bedrijf.
Bolhuis vindt intentioneel en incidenteel niet gelukkig gekozen
Intentioneel niet gelukkig omdat er is niet altijd sprake van een intentie van de lerende, kan
ook van een leraar of afdelingsmanager
Incidenteel niet gelukkig omdat dit leren komt in het dagelijks leven niet zo vaak voor.
Werkplekleren heeft enerzijds een intentioneel en anderzijds een informeel karakter.
1.2 Leren, rijping en de rol van de hersenen
Leren en rijping
Leren: Psychologen zijn van mening dat er alleen sprake is van leren wanneer het waarneembare
gedrag door buiten het individu gelegen factoren is gewijzigd.
,Rijping: Er is sprake van rijping als deze gedragsverandering in de persoon of organisme plaatsvindt.
Er is dus een verschil tussen leren en rijping. Dit verschil wordt wel steeds kleiner. Rijping berust
namelijk toch mede op externe factoren. Rijping creëert de mogelijkheid tot leren.
Ontwikkeling: opeenstapeling van leerervaringen
Rol van de hersenen
Met een fMRI-scan is tegenwoordig te zien welke hersengebieden betrokken zijn bij leeractiviteiten
zoals lezen en rekenen.
Hersenstructuur =
de grote hersenen
de kleine hersenen
de hersenstam
o bovenste gedeelte: middenhersenen en de pons
o onderste gedeelte: verlengde merg (verbinding met de ruggenmerg)
Zie figuur 1.3 (blz. 22) voor de onderdelen van de hersenen. Limbisch systeem wordt ook wel de
emotionele hersenen genoemd. Hippocampus is belangrijk voor het geheugen.
Er zijn twee hersenenhelten (ook wel hemisferen). De hersenbalk verbindt deze met elkaar. De
buitenkant bestaat uit de cortex/hersenschors. Elke hersenhelft bestaat uit vier kwabben met elk
eigen functies (blz. 22):
1. De forntaalkwab (frontale cortex)
a. Deelgebied: prefrontale cortex
2. De wandkwab (pariëtale cortex)
3. De achterhoofdskwab (occipitale cortex)
4. De slaapkwab (temporale cortex)
De kleine hersenen spelen een belangrijke rol bij het vloeiend laten verlopen van beweging. De
hersenen ontwikkelen zich ruim tot na het 20 ste jaar.
Centrale zenuwstelsel = hersenen en de ruggenmerg.
Het centrale zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen (zenuwcellen). Deze zorgen voor het opslaan
en uitwisselen van informatie. Hieruit komt onze geest voort (Swaab: “zoals de nier urine produceert,
zo produceert het brein de geest.”)
Neuron bestaat uit een cellichaam en grijze stof (wat uitmondt aan de ene kant in dendrieten en aan
de nadere kant in een axon).
Dendrieten = ontvangen informatie
Axon = informatie overdragen aan dendrieten van andere neuronen
Deze informatieoverdracht vindt plaats door neurotransmitters. Via de synaps (spleet) geeft de axon
informatie af aan een dendriet van andere neuronen. Neurotransmitters zijn als een sleutel dat maar
op 1 slot/dendriet past.
Verschillende neurotransmitters:
Adrenaline
Serotonine
Dopamine
Oxytocine
,Om de axonen zit myeline/witte stof: zorgt voor een optimale communicatie tussen cellen en
gebieden. Door veel te leren door te oefenen, ervaren en herhalen raken hersenen geprikkeld
en worden verbindingen gevormd.
Gevolgen voor leren en lesgeven
Gevoelige perioden: Perioden waarin de hersenen extra plastisch zijn onder invloed van de toename
grijze stof (ook adolescenten hebben gevoelige perioden volgens Nellis).
Volgens Crone kun je kinderen tot en met 7 jaar makkelijk een tweede taal leren. Volgens Jelles kun
je kinderen beter groeperen naar funcioneringsniveau en niet naar leeftijd, omdat de hersenen zich
niet bij iedereen in hetzelfde tempo ontwikkelen.
Bij pubers ontstaat er een onbalans tussen het emotionele en rationele regelsysteem in de hersenen.
Het emotionele systeem raakt oververhit overgevoeligheid, korte lontjes, slappe lachen. Hun
beslissingen en gedrag zijn veelal gericht op korte termijn en uitdaging en de gedachte aan beloning
maakt de emotiekernen in de hersenen overactief roekeloos gedrag (gebrek aan rationele
controle). Volgens Crone hebben adolescenten een externe prefrontale cortex nodig (ouders en
school). Er is ook een voordeel aan deze onbalans: pubers zijn creatiever, idealistischer en
vindingrijker. Hersencellen gaan nog alle kanten op waardoor pubers goed kunnen uitblinken in
muziek, sport discussies over problemen in de wereld ect.
Brain-based learing = onderwijs baseren op bevindingen de hersenwetenschap
In de ogen van de OESO zijn neuromythes misvattingen wat betreft de rol die het menselijk brein
speelt bij het leerproces. Neuromythen zijn uitspraken over gedrag of functioneren die gebaseerd
zijn op onjuiste generalisaties uit wetenschappelijk onderzoek. Voorbeelden:
- Jongens zijn slimmer dan meiden omdat hun hersenen groter zijn
- Breinontwikkeling van jongens en meisjes verloopt in hetzelfde tempo
- Er is een kritische periode in de ontwikkeling van het brein waardoor er daarna bepaalde
dingen niet meer geleerd kunnen worden
- Dat als onderwijs afgestemd is op de leerstijl, er betere leerresultaten zullen zijn
- Dat we maar 10% van onze hersenen gebruiken
- Dat als je suikers eet de aandacht en concentratie om te leren afneemt
- De hersenen krimpen als je te weinig vocht binnen krijgt waardoor ze moeilijker leren
- Veel bewegen bevordert de informatie-uitwisseling tussen beide herenhelften
- Het bestaan van een leerstijl die het gevolg is van een dominante hemisfeerdominantie
(right-brain en left-brain-learners)
- Het bestaan van een meervoudige intelligentie (Garder)
1.3 Leren als duurzame gedragsverandering
Hilgard en Bower: leren verwijst naar de verandering in iemands gedrag of gedragsmogelijkheden in
een bepaalde situatie als gevolg van herhaalde ervaring of oefening, mits deze verandering niet
verklaard kan worden door natuurlijke instincten.
Kernmerk van leren: dat het resulteert in een duurzame verandering (duurzaamheid) van het gedrag
of gedragsmogelijkheden.
Er kan bezwaar gemaakt voor over ‘herhaalde ervaring’ (zie hierboven). Er kan namelijk een
duurzame verandering in het gedrag optreden, die het gevolg is van slechts één enkele ervaring of
, waaraan geen enkele vorm van oefening ten grondslag ligt (staart trekken van poes duurzame
gedragsverandering).
In behavioristische getinte definities van het begrip leren ligt de nadruk sterk op
gedragsveranderingen als resultaat (product) van een leerproces, die waarneembaar zijn in het
handelen van de lerende. Het leren gebeurt in een black box. fMRI=scans maken het tegenwoordig
mogelijk dat het onzichtbare voor een deel zichtbaar te maken black box wordt transparante box.
Parreren: leren is een hypothetisch proces, omdat leren is iets waartoe men concludeert op grond
van gedragingen.
De competenties worden beoordeeld of ze op voldoende niveau beheerst worden. Daarvoor zijn
Handelings- of gedragsindicatoren . Dit zijn gedragsuitingen die een beoordelaar kan waarnemen
tijdens de beroepsuitoefening door de student of docent.
De behavoristische visie op leren sluit aan bij het overdrachtsmodel (actieve leerkracht en passieve
leerlingen).
Sinds de cognitieve revolutie kregen psychologen en onderwijsgevenden oog voor het leerproces
i.p.v. het leerproduct. De verhouding van leren en riiping kwam niet meer tot uitdrukking in de
omschrijvingen van het begrip leren. Volgens Clausz heeft leren als proces van informatieverwerking
ten doel de regulatie (sturing) van het eigen gedrag in nieuwe, wisselende situaties te optimaliseren.
Definitie leren met informatietheoristische, cognitieve invalshoek: Leren is het tot stand brengen van
mentale processen door middel van selecteren, opnemen, verwerken, integreren, vastleggen,
gebruiken van en het betekenis geven aan verschillende vormen van informatie (ervaringen,
gebeurtenissen en verschijnselen in de werkelijkheid), die leiden tot duurzame veranderingen in
kennis, vaardigheden, houdingen, motieven en / of het vermogen om te leren.
Belangrijkste punten van de constructivistische visie:
- Leren is een (inter)actief proces. Externe sturing of monitoring (leerkracht) maakt tijdens de
ontwikkeling van de lerende plaats voor interne of zelfsturing.
- Leren is een proces van kennisconstructie en betekenisverlening
- Leren bouwt voort op al aanwezige kennis
- Leren is situatie- of contextgebonden
Dus hoe wordt leren dus gezien?
Hilgard en Bower: verschil tussen rijping en leren in relatie tot het leerresultaat oftwele de
waargenomen gedragsverandering expliciet tot uitdrukking . De duurzaamheid van de
gedragsverandering zag men als het belangrijkste kenmerk van het leren.
Na de cognitieve revolutie (jaren 60): leren wordt gezien als een proces van
informatieverwerking. Informatie wordt getransformeerd in kennis en opgeslagen in het
langetermijngeheugen.
Constructivistische visie (einde 20e eeuw): Men ziet leren als een proces van
betekenisverlening en kennisconstructie.
1.4 Persoonlijke opvattingen over leren en kennis
Leerconceptie (leeropvatting):
Beperkte leerconceptie
o Hebben een diffuus beeld over hun eigen leren ongericht leergedrag