In dit document vind je alle hoofdstukken die je moet kennen voor de kennisbasis NL. De informatie uit dit document komt uit: het boek portaal, de algemene kennisbasis, 10voordeleraar, internet en nog een samenvatting die ik heb omgezet in mijn eigen woorden. Al bij al is er dus genoeg informatie e...
Hoofdstuk 1 mondelinge taalvaardigheid
Welke luisterdoelen zijn er:
- Iets te weten willen komen
- Een gevoel willen ondergaan
- Een mening willen vormen
- Een handeling willen uitvoeren
Welke luisterstrategieën zijn er:
- Globaal luisteren: probeer je globaal te volgen wat er gezegd wordt. Het gaat om het
begrijpen van informatie. Dit wordt ook wel begrijpend luisteren genoemd en is een goede
voorbereiding op begrijpend lezen. Je luisterdoel is een bepaald gevoel willen ondergaan.
- Intensief luisteren: je probeert ook alle details van een verhaal in je op te nemen. Je
luisterdoel is iets te weten willen komen
- Gericht luisteren: dit pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van een
verhaal. Je luisterdoel is een bepaalde handeling willen uitvoeren.
- Kritisch luisteren: je probeert een mening te vormen tijdens het luisteren. Je luisterdoel is
een mening willen vormen.
Welke spreekdoelen zijn er:
- Amuseren: de spreker wil zijn toehoorders vermaken, boeien of ontroeren
- Informeren: overbrengen van feitelijke informatie. De spreker wil iets uitleggen of
verduidelijken
- Instrueren: je wilt bijvoorbeeld uitleggen hoe iets werkt.
- Overtuigen: de spreker wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde
mening in te nemen.
Stappen om spreekstrategie te bepalen:
- Oriënteren op de inhoud
- Doel en publiek bepalen
- Plannen
- Presenteren
- Reflecteren op doel en inhoud
Welke sociale taalfuncties zijn er:
- Zelfhandhaving: opkomen voor wat je zelf wilt
- Zelfsturing: met woorden handelen en aankondigen wat je plannen zijn
- Sturing van anderen: met woorden het gedrag van anderen beïnvloeden
- Structurering van het gesprek: taal gebruiken om het gespreksverloop te beïnvloeden
Wat zijn de cognitieve taalfuncties:
- Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid is gebeurd
, - Redeneren: je bewerkt de gebeurtenis door een extra denkstap in te bouwen
- Projecteren: je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders
Twee verschillende theorieën over taalverwerving:
- Behaviorisme: kinderen leren taal door imitatie
- Creatieve constructietheorie: kinderen imiteren de taal niet, maar beschikken over een
aangeboren taalvermogen waarmee zij op creatieve manier zinnen kunnen opbouwen
- Interactionele benadering: aangeboren taalleervermogen, maar het taalaanbod van de
omgeving en interactie is belangrijk bij het leren van de taal
Prelinguaal (0 – 1 jaar): een periode met onsamenhangende reeksen klanken. Huilen is
een manier van communiceren. Het kind begint met vocaliseren, het produceren van
klanken.
- Huilen
- Vocaliseren
- Vocaal spel
- Brabbelen
Linguale periode (1 – 9 jaar)
- Vroeglinguale fase (1 – 2,5 jaar): brabbelen gaat over naar betekenisvol taalgebruik
- Differentiatiefase (2,5 jaar – 5 jaar): kinderen leren dat woorden van vorm kunnen
veranderen en dat die vormverandering ook iets betekent.
- Voltooiingfase (5 – 9 jaar): alle processen uit de vorige periode worden nu verder
opgebouwd.
Overgeneralisatie: kinderen passen taalregels onterecht toe. Voorbeeld: loopte, gevald,
meegebrengt. Dit komt vooral voor in de differentiatiefase.
Tweede taalontwikkeling:
- Simultane tweetaligheid: iemand leert twee talen min of meer tegelijk. Kinderen leren voor
hun derde jaar een tweede taal.
- Successieve tweetaligheid: kinderen leren een tweede taal nadat ze een eerste geleerd
hebben. Na het derde jaar.
Wat zijn interfentiefouten: zijn fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en een
tweede taal.
Wat kan je gebruiken in een communicatieve competentie:
- Grammaticale competentie: de taalgebruiker beschikt over fonologische en syntactische
vaardigheden en over een adequate woordenschat
, - Tekstuele competentie: de taalgebruiker is vaardig in het doorzien van de opbouw van
teksten en kan teksten structureren
- Strategische competentie: de taalgebruiker kan strategieën hanteren om communicatieve
doelen te bereiken (bijvoorbeeld: overtuigen, aanzetten tot actie)
- Functionele competentie: de taalgebruiker kan zijn taalgebruik aanpassen aan specifieke
contexten
Hoofdstuk 2 woordenschat
Wat is receptieve woordenschat: woorden die kinderen begrijpen of waarvan ze de betekenis
herkennen.
Wat is productieve woordenschat: woorden die kinderen gebruiken om met anderen te
communiceren.
Woordleerstrategieën: werkwijzen die bewust worden ingezet om de betekenis van woorden te
achterhalen.
Welke vier strategieën zijn er om de woordbetekenis te achterhalen:
- Woord analyseren: wordt veelal gebruikt om de betekenis van langere woorden te
achterhalen. Voorbeeld: vuilnisophaaldienst.
- Gebruik maken van de verbale en non-verbale context
- Gebruik maken van een bron in de 1 e of 2e taal
- Letten op overeenkomsten tussen 1e en 2e taal
Principes woordenschatverwerving:
- Labelen: je koppelt een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid
- Categoriseren: als het kind een aantal woorden kent, kan het ook betekenissen met elkaar
combineren en woorden bij overkoepelende begrippen onderbrengen
- Netwerkopbouw: de woordenschat van een kind wordt ontwikkeld door allerlei betekenissen
in het geheugen aan elkaar te koppelen.
Welke betekenisrelaties bestaan er tussen woorden:
- Synoniem: twee woorden die hetzelfde ongeveer betekenen, maar heel anders worden
geschreven en heel anders worden uitgesproken.
- Antoniem: woorden die elkaars tegenovergestelde zijn. Zoals: warm en koud
- Hyponiem: een stoel is een hyponiem van meubels.
Wat houdt vaktaalwoord in? Woorden die kinderen in het gewone taalverkeer niet tegenkomen,
maar wel op school krijgen. Vakinhoudelijke begrippen. Voorbeelden: erosie, persoonsvorm, zin,
klinker etc
Wat houdt schooltaalwoord in? Abstracte begrippen die leerlingen moeten kennen om het
onderwijs te volgen. Voorbeelden: oorzaak, gevolg en functie
Wat houdt signaalwoord in: woorden die de lezer informatie geven over de relaties in een tekst.
Wat houdt inhoudswoord in? Woorden met een duidelijke betekenis. Voorbeelden: zelfstandig
naamwoord, werkwoorden
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Daniiquew. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,44. Je zit daarna nergens aan vast.