Beco examen Hoofdstuk 2, 3, 5.1, 5.4, 5.5, 6, 7, 8, 9.1, 9.3, 9.4, 10, 11, 12, 13, 16, 18, 19, 20,
21, 22.1, 22.2, 22.5, 22.6, 23.1, 23.3, 23.5, 24.1, 24.2, 24.3, 24.5, 25, 26, 28.3, 28.4, 29, 30,
31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, Handboek Financieel Beleid
H2
Brutowinst = verkoopprijs – inkoopprijs
Nettowinst = brutowinst – overige kosten
Omzet = aantal verkochte producten x verkoopprijs
Afzet = aantal verkochte producten
Ongewogen rekenkundig gemiddelde = verschillende waarden op te tellen en te delen door
het aantal waarden (5,5+8+6):3
Gewogen rekenkundig gemiddelde =je houdt rekening met het gewicht van de verschillende
waarnemingen. Verschillende waarnemingen vermenigvuldigen met het gewicht en dit
totaal te delen door de som van de gewichten (75 x 145 + 80 x 150)
Kolom met een enkele ingang = de tabel gaat over 1 kenmerk
Kolom met dubbele ingang = de tabel gaat over meerdere kenmerken
Vierkantscontrole = we tellen de waarde van de kolommen en rijen op. Vervolgens tellen we
het totaal van de kolommen en het totaal van de rijen. Beide totaaltellingen moeten aan
elkaar gelijk zijn
1 lijn = enkelvoudig lijndiagram
Verschillende grootheden en dus lijnen = samengesteld lijndiagram
Gekoppeld staafdiagram = grootheden naast elkaar
Gestapeld staafdiagram = de samenstelling van een grootheid stapel je op elkaar
Indexcijfer = een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in
een bepaalde periode en de waarde van de grootheid in de basisperiode. De waarde in de
basisperiode stellen we gelijk aan 100 is een verhoudingsgetal, GEEN PERCENTAGE
ISO-code = een code van de International Standards Organization
Provisie = een bedrag dat de bank rekent voor de dekking van haar kosten bij de aankoop en
verkoop van vreemde valuta de bank verhoogt het te betalen bedrag bij aankoop en
verlaagt de ontvangst bij verkoop
H3
Kapitaalgoederen = de bezittingen van een onderneming
Eigen vermogen = vermogen dat de eigenaar zelf kan inbrengen
Vreemd vermogen = schulden
,Balans = geeft overzicht van de bezittingen en het eigen en vreemd vermogen van een
onderneming op een bepaald moment
Debet: vaste (meer dan jaar meegaan) en vlottende activa (minder dan jaar)
Liquide middelen: de middelen waarmee we kunnen betalen
Credit: eigen vermogen, lang vreemd vermogen (looptijd langer dan jaar), kort vreemd
vermogen (minder dan een jaar)
Crediteuren = schulden aan leveranciers
Kredietplafond = het bedrag dat de onderneming volgens de bank maximaal rood mag staan
Winst-en-verliesrekening: overzicht van de kosten en de opbrengsten van een onderneming
over een bepaalde periode
Scronto-vorm: kosten en opbrengsten naast elkaar
Paginavorm: kosten en opbrengsten onder elkaar
Liquiditeitsbegroting: overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven
H5
Bij een verzekering verplicht de verzekeraar zich om tegen ontvangst van een premie de
verzekerde schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel
door een onzeker voorval. je moet wel afvragen of de verzekeringspremie die je moet
betalen opweegt tegen het risico waartegen je je verzekert
Schadeverzekeringen: de verzekeringen waarbij de uitkering door de
verzekeringsmaatschappij afhankelijk is van de gelden schade
Sommenverzekering: dit zijn verzekeringen waarbij de uitkering niet afhankelijk is van verlies
of schade, maar van het moment waarop zich een onzeker voorval voordoet.
verzekeringsmaatschappij die een bedrag betaald (tegen betaling van premie) aan de
verzekerde tot deze overlijdt of tot een bepaalde einddatum
Polis: staan in de afgesproken risico’s of onzekere elementen en de maximale vergoedingen
en de hoogte van de premie. Kan bijkomende kosten voorkomen
Human capital: je gaat een opleiding doen, dus je investeert in jezelf de kans is groot dat
je daarna meer gaat verdienen. Een studie kan er ook voor kiezen dat je je prettiger voelt,
zekerder bent van jezelf, beter je eigen mogelijkheden leert kennen en meer zelfvertrouwen
krijgt.
Permanente educatie: levenslang leren om je vak bij te houden en nieuwe methoden en
technieken te leren.
,Volgen van studie is ook goed voor medemens je kun hoogwaardigere
producten/diensten leveren, de diensten worden betaalbaarder en jouw winst gaat omhoog.
je verdient meer dus meer belasting betalen de Belastingdienst vind je ook nog eens
aardig
Sparen = geld niet uitgeven
Je kan sparen om inkomsten uit rente te ontvangen, je krijgt rente over het gespaarde
bedrag
Hoogte rentepercentage afhankelijk van:
- Looptijd
- Hoogte spaarbedrag
- De ontwikkeling op financiële markten: als door spaarders meer geld wordt
aangeboden dan banken nodig hebben voor het verstrekken van leningen, zal het
gemiddelde rentepercentage dalen
Risico’s sparen:
- Rentepercentage lager dan inflatiepercentage koopkracht van spaargeld neemt af
- Bank kan failliet gaan spaargeld weg DGS: de DNB garandeert per
rekeninghouder per bank uitbetaling van maximaal 100.000 als een bank door
faillissement niet meer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen.
Lenen:
- Rente betalen over geleende bedrag Wck: banken zijn verplicht het jaarlijkse
kostenpercentage te vermelden
Financieringskosten = effectieve rentepercentage per jaar x leningbedrag
BKR houdt bij wie welke bedragen heeft geleend
Consumptief krediet = voor particulieren voor consumptieve doeleinden. De bank heeft geen
zekerheden: auto, verbouwing van woning etc
Doorlopend krediet:
- Bank en consument spreken af dat de consument krediet mag opnemen tot
bijvoorbeeld een bedrag van 5000, dat in 60 maanden moet worden terugbetaald
- Het geleende bedrag hoeft niet in 1 keer opgenomen te worden voordeel: niet
elke x afsluitingskosten
- Duur want bank heeft weinig zekerheid
Persoonlijke lening:
- De consument leent een bedrag bij de bank voor een bepaald doel
- Hele bedrag in 1 keer opnemen
- Overzichtelijk: schuldbedrag, aflossingen en interest liggen vast
- Duur want de bank heeft weinig zekerheid
Koop en verkoop op afbetaling
- De koper en verkoper komen overeen dat de koopprijs van een onroerende zaak
wordt betaald in termijnen
, - Iemand koopt een artikel, doet bijvoorbeeld een verplichte aanbetaling, krijgt het
artikel mee naar huis en betaalt het restant plus een interestvergoeding in een aantal
termijnen.
- Duurzame consumptiegoederen: auto’s, tv’s, caravan’s
- Na overdracht van het artikelen moeten er minstens 2 termijnen volgen
Huurkoop
- De verkoper blijft eigenaar totdat de laatste termijn is betaald
- Meer zekerheid dus financieringskosten kunnen lager
H6
Enkelvoudige interest: alleen interest over het beginbedrag
Samengestelde interest: je betaald rente over rente
Groeifactor is altijd meer dan 1: rentepercentage delen door 100 en dan dat antwoord + 1
Perunage = per 1 = i
Percentage = per 100
Formule eindwaarde van 1 bedrag
En = K x (1+i)^n
E = eindwaarde
K = (begin) kapitaal
i = interestperunage
n = aantal perioden
Berekening contante waarde van 1 bedrag
Cn = E x (1 + i)^-n
C = contante waarde
E = (eind) kapitaal
Rente = reeks van gelijke bedragen die met gelijke tussenruimten wordt betaald
De bedragen van een rente = termijnen
De datum waarop zo’n termijn wordt betaald = vervaldatum
De tijd tussen twee opeenvolgende vervaldata = periode
Eindwaarde rente met een formule: somformule van de meetkundige rij
En = a x (r^n – 1 : r-1)
a = eerste term van de meetkundige rij
Contante waarde van een rente met een formule: somformule voor de meetkundige rij
r = reden
r = (1 : 1 + i) = (1 +i)^-1