Kernsamenvatting Omzetbelasting – Vrije Universiteit
2021-2022
Week 1 – Inleiding en ondernemerschap
DENKSCHEMA – 6 relevante vragen
1. Wie? (Acteert ondernemer of niet)?
Art. 7 Wet OB 1968 (art. 9-13 Btw-richtlijn).
2. Wat? (Levering van goederen of dienst, intracommunautaire verwerving of invoer)?
Leveringen van goederen en diensten: art. 3 en 4 Wet OB 1968 (art. 14-19 en 24-29
Btw-richtlijn);
Intracommunautaire verwerving: art. 17a Wet OB 1968 (art. 20-23 Btw-richtlijn);
Invoer: art. 18 Wet OB 1968 (art. 30 Btw-richtlijn).
3. Waar? (Plaats van levering, dienst of intracommunautaire verwerving)?
Leveringen van goederen en diensten: art. 5 en 6 Wet OB 1968 (art. 31-39 en 43-
59ter Btw- richtlijn);
Intracommunautaire verwerving: art. 17b Wet OB 1968 (art. 40-42 Btw-richtlijn).
4. Hoeveel? (Maatstaf van heffing en tarief of vrijstelling)?
Leveringen van goederen en diensten: art. 8, 9 en 11 Wet OB 1968 (art. 73-82, 93-99
en 132-137 Btw-richtlijn; zie art. 138-139, 143-163 Btw-richtlijn voor het
Nederlandse nultarief);
Intracommunautaire verwerving: art. 17f, 17g en 17e Wet OB 1968 (art. 83-84, 93-99
en 140-141);
Invoer: art. 19, 20, 21, 21a en 21b Wet OB 1968 (art. 85-89, 93-99 en 143).
5. Hoe en wanneer? (Wie moet betalen, wanneer en hoe)?
Leveringen van goederen en diensten: art. 12, 13 en 14 Wet OB 1968;
Intracommunautaire verwerving: art. 17f, 17g en 17h Wet OB 1968;
Invoer: art. 22, 22a en 23 Wet OB 1968.
6. Aftrek van voorbelasting?
Art. 15, 16 en 17 Wet OB 1968 (art. 167-192 Btw-richtlijn).
Omzetbelasting: een belasting ter zake van ‘omzet’, artikel 1 Wet OB. Omzet = totaalbedrag aan
verkopen van een bedrijf in een bepaalde periode (afzet x prijs). Een omzetbelasting belast de
overdracht van producten op hun weg van producent naar consument.
Karakter van een verbruiksbelasting: beoogt het verbruik van goederen en diensten in de heffing te
betrekken. Besteding om tot verbruik te komen is de maatstaf van consumptie/verbruik.
Heffing op indirecte wijze: bij degene bij wie de consument zijn bestedingen doet/heffen bij degene
die het verbruik mogelijk maakt. De belastingplichtige is de ondernemer Gaat ervan uit dat de
ondernemer de belasting in zijn prijzen doorberekent.
Algemene (indirecte) verbruiksbelasting: álle bestedingen van de consument worden in de heffing
betrokken (NL omzetbelasting). Art. 1 lid 2 Btw-richtlijn.
Bijzondere (indirecte) verbruiksbelasting: bestedingen voor bepaalde goederen worden belast (m.n.
accijnzen).
Bestemmingslandbeginsel: de belastingheffing zal dienen plaats te vinden in het land van verbruik
en ten goede komen aan het land waar het verbruik plaatsvindt. Compenserende heffing voor in
buitenlands vervaardigde producten bij invoer.
Bijzondere behandeling toekennen (vrijstelling, lager tarief) dient goederen/diensten te betreffen.
,Eenmalige heffing: indien de belasting in één schakel van de productie- en distributieketen wordt
opgebracht.
Meermalige heffing: verschillende heffingspunten (cascadestelsel).
Cumulatief cascadestelsel: belastingheffing vindt plaats in alle/verschillende schakels van
productie en distributie. Problematiek: cumulatie van belasting (over de al geheven belasting
wordt nogmaals belasting betaald).
Niet-cumulatieve cascadestelsel: doorgaans ‘btw’ over de toegevoegde waarde (waarde die
in een eerdere schakel van de keten nog niet aan belasting onderworpen is geweest). Btw
betreft iedere productie- en distributieschakel nog wel in de heffing.
De aftrek van voorbelasting voorkomt cumulatie, artikel 2 Wet OB. De term ‘belasting over
toegevoegde waarde’ duidt een berekeningsmethode aan. Aftrek van voorbelasting is een methode
om productief (niet belast) en consumptief (wel belast) te splitsen. Alle door toeleveranciers in
rekening gebrachte belasting kan in aftrek worden gebracht voor zover de goederen en diensten
binnen de onderneming worden gebruikt. Teruggaaf: indien de ondernemer in een gegeven periode
meer btw in aftrek kan brengen dan hij verschuldigd is.
Particulieren worden niet in de belasting betrokken; geen btw in rekening brengen, maar ook geen
aftrek voor de hun in rekening gebrachte belasting. Bij hen drukt derhalve de belasting.
Binnen de bedrijfskolom oefent de btw geen invloed uit op de prijs van goederen en diensten. Wat de
ene ondernemer voldoet, kan de volgende op (ongeveer) hetzelfde immers weer in aftrek brengen.
Inhaaleffect: de belastingdruk wordt bepaald door het percentage dat de laatste ondernemer in de
bedrijfskolom moet voldoen (denk aan voorbeeld).
Vrijstellingen veroorzaken cumulatie van belastingen, vanwege de onmogelijkheid tot aftrek van
voorbelasting.
Een lager tarief bij ondernemers die aan particulieren leveren, heeft effect, omdat de afnemer de
belasting immers niet in aftrek kan brengen. Ook een vrijstelling heeft tot gevolg dat de ‘toegevoegde
waarde’ van de laatste schakel buiten de heffing blijft, zodat een matiging van belastingdruk wordt
bereikt.
Gevolgen van het aftrekmechanisme: binnen de bedrijfskolom vormt de btw een doorlopende post
die geen invloed uitoefent op de kostprijs van het goed/dienst. Een vrijstelling van belasting heeft
alleen een ‘drukkend’ effect in de laatste schakel; matiging belastingdruk. De voordruk van de
leverancier blijft echter op het goed rusten. Een vrijstelling binnen de bedrijfskolom verstoort de
neutraliteit en heeft een hogere belastingdruk tot gevolg.
Indien geen recht op voorbelasting, dan wordt de omzetbelasting doorberekend in de kostprijs van
het goed.
De belastingdruk is voorts volledig afhankelijk van de lengte van de productie- of distributieketen. De
btw wordt uiteindelijk gedragen door degene die de belasting niet in aftrek kan brengen.
De fiscus krijgt per belastingtijdvak een belastingopbrengst die gelijk is aan het geldende tarief over
de in dat tijdvak plaatsgehad hebbende verkopen in detailhandelsfase. De Btw moet drukken op de
prijs die de consumenten voor die goederen betalen, niet de voorfase!
Productie- en distributieketen: bedragen optellen van verschuldigde bedragen, waardoor precies
uitgekomen wordt op de uiteindelijk verschuldigde omzetbelasting. De omzetbelasting die drukt op
de consumptie dient strikt evenredig te zijn aan de prijs die consumenten ervoor betaald hebben
(concurrentieverhoudingen).
Omzetbelasting wordt in fracties betaald door de ondernemers in de productie- en distributieketen.
= gefractioneerde betaling. Voordeel fiscus: spreiding betalingsrisico.
De uitdrukking belasting over toegevoegde waarde is misleiden; er vindt immers inhaal plaats van
andere tarieftoepassingen = inhaaleffect.
,Harmonisatie van de belastingwetgevingen van de lidstaten is een van de manieren om de
totstandkoming van de interne markt dichterbij te brengen (art. 3 lid 3 VEU & 110-113 VWEU).
Richtlijnen: verbindend t.a.v. resultaat, gericht aan lidstaten en omzetting in nationale rechtsorde
vereist (art. 288 VWEU; art. 414 Btw-richtlijn).
Richtlijnconforme interpretatie vereist m.b.t. nationale wetgeving (nationale wet- en regelgeving
uitleggen in overeenstemming met het EU-recht/Btw-richtlijn ter voorkoming strijdigheid =
Kameleoneffect). Richtlijnconforme uitleg is mogelijk ondanks terminologische verschillen (o.a. HvJ
Vluchtelingenwerkarrest: “ondernemer” (NL) vs. “belastingplichtige” (EU)).
Rechtstreeks beroep op de richtlijn is mogelijk (terzijde schuiven nationale bepaling indien
richtlijnconforme interpretatie niet volstaat), mits (i) de uitvoeringstermijn van de richtlijn is
verstreken, (ii) de desbetreffende bepaling niet, niet tijdig of niet correct in nationaal recht is
omgezet en (iii) indien de bepaling onvoorwaardelijk (geen keuzerecht lidstaten; kambepalingen) en
voldoende nauwkeurig (geen nadere invulling vereist) is of rechten vastlegt die een particulier
tegenover de staat kan doen gelden. Beroep op de meest gunstige regeling door belastingplichtige is
mogelijk (rechtszekerheid; rechtstreekse werking ten nadele van burgers is niet mogelijk). Btw-
richtlijn (richtlijn 2006/11/EG). Wet OB 1968 = nationale omzetting (grondslag voor heffing
omzetbelasting).
Art. 1 Btw-richtlijn: gemeenschappelijk btw-stelsel ingevoerd.
Verordening: geeft bindende regels voor alle rechtssubjecten en geldt zowel in verhouding overheid-
burger als tussen burgers onderling (art. 288 VWEU). Uitvoeringsverordening (nr. 282/2011).
Besluiten: een besluit is bindend in al daar onderdelen, maar uitsluitend voor adressanten.
Uitvoeringsbesluit OB 1968.
Verder nog relevant: Besluit uitsluiting aftrek OB 1968, Uitvoeringsbeschikking OB 1968, AWR,
Invorderingswet, douanewetgeving, Beleid staatssecretaris van Financiën (vertrouwensbeginsel),
jurisprudentie, richtlijnen BTW-comité (niet bindend = vertegenwoordigers lidstaten).
Zaken over Btw komen op twee manieren op de rol:
- Prejudiciële vraag door nationale rechter; HvJ is conform art. 267 VWEU bevoegd om
uitspraak te doen over de uitlegging van de (Europese) verdragen en over de geldigheid en
de uitlegging van verordeningen of richtlijnen (ex tunc).
HvJ Cilfit: betreft de vraag wanneer een nationale rechter tot het stellen van een prejudiciële
vraag moet overgaan. Rechtbanken en hoven kunnen prejudiciële vragen stellen; HR moet
dit doen, indien de beslechting van een bij haar aanhangig verschil een uitleg van de bepaling
uit de Btw-richtlijn vergt, waarbij de uitleg niet aanstonds duidelijk is (acte claire) of niet
eerder is gegeven (acte éclaire).
Belastingplichtige kan hier zelf geen beroep op doen.
- Art. 258 VWEU: inbreukprocedure. EU-commissie is de hoeder van Unieverdragen; lidstaat
voor HvJ slepen indien de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn niet nagekomen worden.
Van belang voor een goed functionerende interne markt.
Omzetbelasting vormt de basis voor de berekening van EU-bijdrage lidstaten (mede daarom
uniforme grondslag).
Guide Lines in OECD-verband voor btw in het internationale/mondiale verkeer.
Kernbeginsel omzetbelasting: ‘het beginsel van fiscale neutraliteit’.
Interne neutraliteit: een verbruiksbelasting – welke beoogt de consumenten te treffen – zal de
ondernemer zo min mogelijk ‘last’ moeten geven; middels aftrek van voorbelasting. De belastingdruk
behoort strikt evenredig te zijn aan de kleinhandelsprijs (=besteding van de consument).
Uitwendige neutraliteit:
- Economische neutraliteit (mededingsneutraliteit) : de concurrentieverhoudingen tussen
ondernemers dient niet te worden verstoord. De belastingdruk op vergelijkbare
goederen/diensten evenredig moet zijn, maar soms inbreuk door afwijkende regelingen t.a.v.
, reikwijdte ondernemerschap, vrijstellingen of verlaagde tarieven. De toepassing van (niet
persoonsgebonden) vrijstellingen is rechtsvormneutraal. Of een prestatie al dan niet
verboden is, is niet relevant, mits zij niet zo verboden zijn dat zij geacht worden buiten het
economische circuit te staan.
- Juridische neutraliteit: de omzetbelasting uitgedrukt in een percentage van de
kleinhandelsprijs dient bij gelijke goederen en diensten gelijk te zijn, in die zin dat de
belasting strikt evenredig is aan de kleinhandelsprijs. Vrijstellingen maken de btw niet
absoluut juridisch neutraal vanwege de doorberekening van de omzetbelasting in de
kostprijs (vanwege niet aftrekbaarheid).
De strikte evenredigheid van de omzetbelasting die opgeteld in de gehele keten is
verschuldigd aan de prijs die consument uiteindelijk betaald.
- Externe neutraliteit: de heffing bij invoer dient gelijk te zijn aan de in het binnenland geheven
belasting op hetzelfde goed, terwijl bij teruggaaf bij uitvoer niet meer of minder mag zijn dan
de in het binnenland geheven belasting (teruggaaf van aftrek voorbelasting en nultarief). De
daadwerkelijk heffing vindt plaats in het bestemmingsland (terugzien in plaats van
dienst/levering en nultarief).
Betreft een objectieve belasting: er wordt geen rekening gehouden met bijzondere/persoonlijke
omstandigheden van subjecten of ondernemers (o.a. geen aftrekposten). Wel sommige
goederen/diensten onderworpen aan een lager tarief/vrijstelling (niet persoonsgebonden).
Fiscale illusie: doorgaans heeft de consument geen benul hoeveel omzetbelasting jaarlijks betaald
wordt.
Belastbare feiten, artikel 1 Wet OB.
Term intracommunautair niet geheel zuiver meer, aangezien communautair duidt op de
gemeenschap maar het nu alleen nog maar de EU is i.p.v. de EU Gemeeenschap.
Primaire belang om als ondernemer te worden aangemerkt: recht van aftrek voorbelasting.
Ondernemer, artikel 7 Wet OB (art. 3-3a Uitv.besch. OB; art. 9-13 Btw-richtlijn en art. 5 Uit.verord.).
Ieder die zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent. In Btw-richtlijn – ‘belastingplichtige’ (uitgaan
van dezelfde betekenis). Artikel 7 Wet OB uitleggen conform artikel 9 Btw-richtlijn (HvJ
Vluchtelingenwerkarrest).
Materiële gevolgen: (i) over de door hem ter zake van zijn prestaties in rekening gebrachte
vergoedingen omzetbelasting te voldoen, tenzij een vrijstelling van toepassing is en (ii) recht van
aftrek voorbelasting is alleen voorbehouden aan een ondernemer.
Formele gevolgen: (i) administratie voeren conform de wet, (ii) ondernemersfacturen uitreiken ter
zake van leveringen en diensten conform de wet, (iii) aangifte doen van de in een tijdvak
verschuldigd geworden omzetbelasting en (iv) listing t.a.v. intracommunautaire
leveringen/grensoverschrijdende diensten (art. 37a Wet OB).
Relevantie t.a.v. belastbaarheid prestaties (art. 1), plaats van dienst (art. 6), verschuldigdheid (art.
12), aftrek van voorbelasting (art. 15) en administratieve verplichtingen (art. 34 e.v.).
Elementen ondernemersbegrip:
(1) Ieder
Natuurlijke personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden al dan niet met
rechtspersoonlijkheid (meer dan alleen personenvennootschappen (vof/maatschap)). T.a.v. laatste:
de combinatie dient als entiteit deel te nemen aan het economische verkeer (praktische relevantie).
Civielrechtelijk hoeft de vorm niet te bestaan.
Arrest Hirma: vennootschap/maat verhuren van een goed aan de maatschap: als ondernemer of als