Begrippenlijst en theorieën overzicht
Pedagogische wetenschappen: Bestuderen van opvoeding, onderwijs en hulpverlening
aan kinderen en jeugdigen, met oog op verbetering van de praktijk.
Paradigma: Geheel van waarden, opvattingen en technieken, gedeeld door leden van een
bepaalde wetenschappelijke gemeenschap.
Theorie: Een formele, geïntegreerde reeks principes of stellingen die verschijnselen
verklaren.
Pavlov: Klassieke Conditionering:
- Vóór klassieke conditionering:
- Bel is neutrale stimulus
- Eten is ongeconditioneerde stimulus
- Kwijlen is ongeconditioneerde respons
- Na klassieke conditionering:
- Bel is geconditioneerde stimulus
- Kwijlen is geconditioneerde respons
- Extinctie: Na het stoppen met de ongeconditioneerde stimulus (voedsel) na de
geconditioneerde stimulus (bel), stopt de geconditioneerde respons (kwijlen) snel.
- Spontaan herstel: Na extinctie kan de geconditioneerde respons weer snel hervat
worden.
- Stimulusgeneralisatie: Geconditioneerde respons wordt ook uitgelokt bij
gelijksoortige geconditioneerde stimuli, zonder enig verdere conditionering.
- Stimulusdiscriminatie: Selectieve geconditioneerde respons bij alleen de specifieke
geconditioneerde stimulus.
- Experimentele neurose: Als de verschillende geconditioneerde stimuli te veel op
elkaar gaan lijken, gaat het eerder geleerde onderscheid (discriminatie) verloren en
ontstaat er agressie.
- Hoge-orde conditionering: Wanneer geconditioneerde stimulus wordt gekoppeld
aan extra stimulus, waardoor die extra stimulus vervolgens de geconditioneerde
respons oproept zonder dat de geconditioneerde stimulus eerst nodig is.
Watson: Little Albert (klassiek conditioneren van angst) Little Peter (wegnemen van angst)
- Systematische desensitisatie: Systematisch ongevoelig maken door ontspanning
en geleidelijk in aanraking laten komen met stimulus.
- Behaviorist: We zouden alleen openlijk gedrag moeten bestuderen.
, - Environmentalisme: Wat een persoon in volwassenheid wordt is ongeacht zijn/haar
talenten, neigingen, vaardigheden, bekwaamheden en ras van hun voorouders.
Skinner: Operante conditionering: Leren door consequenties die op gedrag volgen.
- Operant leren: Positieve consequenties verhogen de waarschijnlijkheid van het
optreden van het gedrag, negatieve verlagen de waarschijnlijkheid.
- Positieve bekrachtiging: Gedrag wordt opgevolgd door toevoeging van
bekrachtiger, waardoor het gedrag toeneemt.
- Negatieve bekrachtiging: Gedrag wordt opgevolgd door verwijdering van negatieve
stimulus, waardoor het gedrag toeneemt.
- Angstbekrachtiging: Er heerst een angst voor een bepaalde situatie, en daardoor
wordt deze situatie vermeden. Dit leidt ertoe dat de angst tijdelijk afneemt waardoor
de angst wordt bekrachtigd.
- Primaire bekrachtigers: Natuurlijke versterkende eigenschappen, bv voedsel of het
wegnemen van pijn.
- Geconditioneerde bekrachtigers: Effectiviteit komt voort uit hun frequente
associatie met primaire bekrachtigers.
- Extinctie: Men kan ongewenst gedrag doven door consequent de aandacht terug te
trekken wanneer ze zich voordoen.
- Directe bekrachtiging: Reacties kunnen met de hoogste snelheid worden bereikt
wanneer ze snel na gedrag worden versterkt.
- Positieve straf: Negatieve stimulus wordt toegevoegd, bijvoorbeeld extra taakjes.
- Negatieve straf: Positieve stimulus wordt afgenomen, bijvoorbeeld telefoon.
- Shaping: Gedrag wordt beetje bij beetje geleerd, moet gevormd worden.
- Continue bekrachtiging: Iedere keer dat het gedrag wordt vertoond, volgt een
beloning.
- Partiële bekrachtiging: Beloning volgt niet iedere keer direct op het gedrag →
groter effect.
- Discriminerende stimuli: Licht werd ingeschakeld in situaties waarin bepaald
gedrag werd versterkt, later werd gedrag alleen versterkt als het licht aan was.
- Generalisatie: Kind begint 'Da da' te zeggen bij het zien van een man, niet alleen
haar vader.
- Schema’s van bekrachtiging: dagelijks gedrag wordt met tussenpozen versterkt.
, - Fixed interval schema: beloning wordt ontvangen voor de eerste reactie na
een bepaalde tijdsperiode.
- Fixed ratio schema: beloning wordt ontvangen na een bepaald aantal
reacties.
- Variabel interval schema: versterking wordt toegediend na een gemiddelde
tijdsduur, maar de intervallen worden verwisseld.
- Variabele ratio schema: er is een gevarieerd aantal reacties nodig om een
beloning te produceren.
Bandura: Sociale leertheorie: Leren dat het resultaat is van de consequenties die op het
gedrag volgen.
- Observational learning: Vorm van leren die resulteert uit het observeren van
gedrag van anderen (models).
- Verschil Skinner: Bandura stelt dat shaping niet nodig is, maar leren door observatie
want:
- Innerlijke representatie
- Leren is een cognitief proces
- Plaatsvervangende bekrachtiging: mensen kunnen leren van
consequenties voor een model die ze zelf nog niet hebben ervaren.
- Reciprook determinisme: menselijke ontwikkeling reflecteert een interactie tussen
een actief persoon, diens gedrag en de omgeving.
Crick & Dodge: Social Information Processing (SIP): Gedrag van kind in een bepaalde
sociale situatie ontstaat als een directe reflectie van zijn/haar mentale verwerking van die
situatie.
1. Selectieve waarneming sociale signalen: prikkels, aanwijzingen.
2. Interpretatie van signalen: betekenisgeving, bedoeling toeschrijven.
3. Overweging sociale doelen: selecteren van gewenste uitkomst.
4. Overweging strategieën: prosociale, assertieve, agressieve oplossingen voor
probleem.
5. Besluiten meest succesvolle strategie: keuze voor respons, strategie selecteren.
6. Uitvoeren van gedrag: er wordt gehandeld naar betreffend gedrag.
- Negatieve geheugenbias: Negatieve ervaringen worden beter herinnerd dan
positieve.
- Attentional bias: Selectieve aandacht voor bedreigende informatie en het missen
van belangrijke andere sociale informatie.
- Hostile attribution bias: Vaker interpreteren van intenties van anderen als vijandig
en met slechte bedoelingen.
Systeemprincipe: Afwijkende ontwikkeling gevolg van complexe wisselwerking tussen
systemen in een individu, diens omgeving en tussen een individu en diens omgeving.
1. Tijdsdimensie: ontwikkelingsfase, levensgebeurtenissen.
2. Organisch: hersenen & centrale zenuwstelsel, hormonen & enzymen, genen.