SAMENVAT
TING STRAFRECHT
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht door mr. M.J. Kronenberg & dr. B. de Wilde.
, Hoofdstuk 1
1.1 Eerste kennismaking
Het strafrecht is zonder twijfel een van de meest tot de verbeelding sprekende
rechtsgebieden. Dit blijkt onder andere uit de aandacht die eraan geschonken wordt in de
media. Waarom het strafrecht de samenleving bezig houdt, behoeft eigenlijk nauwelijks
uitleg. Dit rechtsgebied is nu eenmaal sterk verbonden met zaken als moraal, veiligheid
en rechtvaardigheid en dat spreekt mensen aan.
1.2 Plaats van het strafrecht
Binnen het recht kan men verschillende rechtsgebieden onderscheiden, waarbij elk
rechtsgebied een min of meer afgebakende werkingssfeer heeft. Voor strafrecht geldt,
eenvoudig gezegd, dat het zich bezig houdt met het bestraffen van personen die een
strafbaar feit hebben gepleegd. Het strafrecht regelt wie straf kan krijgen en waarvoor.
Het straffen gebeurt niet door de burgers zelf, maar door de overheid. De Staat heeft het
monopolie op straffen. Als een burger een strafbaar feit pleegt, moet hij verantwoording
afleggen aan de overheid, die hem namens de samenleving straf kan opleggen. De enige
die een verdachte van een strafbaar feit voor de (straf)rechter kan brengen is een officier
van justitie. Hij is een vertegenwoordiger van het staatsorgaan dat belast is met de
vervolging van verdachten (het openbaar ministerie). Hij kan een verdachte dagvaarden,
waardoor deze voor zijn daden verantwoording moet afleggen ten overstaan van een
rechter.
1.3 Doelen van straffen
Het opleggen van een straf dient voornamelijk twee doelen: vergelding en preventie. Het
kwaad dat de dader van een strafbaar feit veroorzaakt bij het slachtoffer of aan de
maatschappij als geheel, wordt door het opleggen van straf in de eerste plaats vergolden
door leedtoevoeging. Dit vergeldingsaspect kan zorgen voor een morele genoegdoening:
de dader heeft kwaad afgeroepen over de samenleving en daarom roept de samenleving
kwaad af over hem.
De preventiegedachte wordt minder intuïtief aangevoeld. Deze gaat uit van een
eenvoudig principe: mensen willen geen straf krijgen, dus zullen zij gedrag dat mogelijk
tot straf leidt, zoveel mogelijk proberen te voorkomen. Het opleggen van straf zou er zo
toe moeten leiden dar minder mensen strafbare feiten plegen. Men onderscheidt twee
soorten preventie: speciale en generale preventie. De gedachte achter speciale preventie
is dat een dader die in aanraking is gekomen met de gevolgen van het overschrijden van
een strafrechtelijke norm, de volgende keer wel twee keer zal nadenken, voordat hij nog
een iets dergelijks doet. Speciale preventie moet dus voorkomen, of ontmoedigen, dat de
gestrafte wederom in de fout gaat.
Het opleggen van voorwaardelijke straffen (deze worden niet ten uitvoer gelegd op
voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet opnieuw aan een
strafbaar feit schuldig maakt) leunt zwaar op dit principe. De leer van generale preventie
heeft als uitgangspunt dat ook anderen dan de gestrafte lering trekken uit het feit dat er
voor het plegen van een strafbaar feit straf opgelegd kan worden. De gestrafte moet een
voorbeeld zijn dat potentiele wetsovertreders afschrikt.
1.4 Materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Het rechtsgebied strafrecht kan worden onderverdeeld in drie delen. Als gesproken wordt
over materieel strafrecht dan heeft men het over de vraag wat een strafbaar feit is.
Materieel strafrecht bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor
kunnen worden gestraft. Dit deel van het strafrecht wordt voornamelijk gevonden in het
Wetboek van Strafrecht.
Het formele strafrecht wordt ook wel het strafprocesrecht genoemd. Dit deel van het
strafrecht bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een norm van het
materiele strafrecht (vermoedelijk) is overtreden. Het strafprocesrecht is voor het
grootste gedeelte geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
1
,Het sanctierecht ten slotte heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde
straffen mogen worden opgelegd en ten uitvoer gelegd.
Het materiele- en formele strafrecht moet niet verward worden met wetten in formele zin
en wetten in materiele zin. Dit laatste onderscheid heeft betrekking op de
totstandkoming en werking van wetten. Een wet in formele zin is een wet die tot stand is
gekomen in samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal. Met der aanduiding
‘wet in materiele zin bedoelt men slechts aan te geven dat de betreffende wet, of dit nu
een wet in formele zin is of niet, algemene regels bevat die de burgers binden.
1.5 Commuun en bijzonder strafrecht
Het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen duidt men vaak aan als het commune
strafrecht. Daarnaast bestaan er veel strafbepalingen in andere wetten, bijvoorbeeld in
de Wegenverkeerswet 1994, de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Deze wetten
worden bijzondere strafwetten genoemd en vormen samen het bijzondere strafrecht.
1.6 De opbouw van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
Het Wetboek van Strafrecht (afgekort Sr) bestaat uit drie hoofdonderdelen die ‘boeken’
worden genoemd. Boek I regelt de algemene leerstukken van materieel strafrecht zoals
strafuitsluitingsgronden en poging. Dit zijn algemene leerstukken omdat deze van
toepassing zijn op alle delicten die in het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld en
in beginsel ook op alle delicten die in de bijzondere strafwetten zijn opgenomen art. 91
Sr. In boek II worden alleen de misdrijven strafbaar gesteld en boek III bevat uitsluitend
overtredingen.
Het Wetboek van Strafvordering (afgekort Sv) is ook ingedeeld in boeken, afdelingen en
titels. Dit Wetboek bestaat uit zes boeken, de eerste drie boeken volgen de
chronologische volgorde van het strafproces.
Hoofdstuk 2
2.1 Plaats en structuur van strafbepalingen
Het materiele strafrecht bepaalt, zoals gezegd, welk gedrag strafbaar is. Dat wordt in de
eerste plaats aangegeven door de wet. In de wet staan talloze bepalingen die ons
duidelijk moeten maken wat er in Nederland, in strafrechtelijke zin, niet is toegestaan.
De inhoud van die wettelijke verbodsbepalingen wordt soms verder ingevuld door de
rechtspraak.
De strafbepaling is de meest volledige vorm bestaande uit een delictsomschrijving, een
kwalificatie-aanduiding en een strafbedreiging. De delictsomschrijving geeft aan welke
ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen stellen. De kwalificatie-
aanduiding maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden benoemd. De
strafbedreiging bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum
daarbij is.
2.2 De opbouw van het strafbare feit in vier componenten
Doorgaans wordt de volgende definitie gebruikt om aan te geven wat in
materieelstrafrechtelijke zin de inhoud is van een strafbaar feit: een strafbaar feit is een
menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving,
die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Hierin liggen vier componenten van het
strafbare feit besloten, die tevens cumulatieve voorwaarden zijn waaraan moet worden
voldaan voordat iemand gestraft kan worden. De vier componenten zijn:
1. Menselijke gedraging (MG)
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO)
3. Wederrechtelijkheid (W)
4. Schuld (als verwijtbaarheid -zie hieronder- daarom afgekort als V)
2
, *vierlagenmodel
Ad 1. De menselijke gedraging
Als eerste voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat er sprake moet zijn van een
menselijke gedraging. Dit kunnen zowel natuurlijke personen zijn als rechtspersonen.
Verder moet het hier gaan on een menselijke gedraging. Niemand kan vervolg worden
vervolgd of gestraft worden voor het hebben van bepaalde gedachten. Het hebben van
gedachten, van welke soort dan ook, is uitsluitend een persoonlijke aangelegenheid en
moet altijd gevrijwaard zijn van overheidsinmenging. In sommige gevallen kan ook een
nalaten om actief op te treden een strafbare gedraging op te leveren (omissiedelict).
Ad 2. De wettelijke delictsomschrijving
Als tweede voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat de menselijke gedraging moet vallen
binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. Gedragingen zijn pas strafbaar
als zij in de strafwet terug te vinden zijn (legaliteitsbeginsel). Uiteraard is het niet zo dat
alle strafbare gedragingen precies terug te vinden zijn in de wet. Het is voor de wetgever
onmogelijk om alle denkbare strafbare gedragingen expliciet in de wet op te nemen. Als
de menselijke gedraging niet beantwoordt aan de algemene bewoordingen van een
delictsomschrijving, is strafbaarheid dus uitgesloten.
Ad 3. De wederrechtelijkheid
Ook wederrechtelijkheid is een voorwaarde voor strafbaarheid. Het is niet eenvoudig om
van dit begrip een zodanige omschrijving te geven dat direct duidelijk is wat
wederrechtelijkheid precies inhoudt. Doorgaans zegt men dat wederrechtelijkheid
betekent: in strijd met het recht. Als iemand niet handelt in strijd met het recht, als zijn
gedrag, met andere woorden, niet verkeerd is, dan dient er ook geen straf te volgen.
Ad 4. De schuld
De laatste voorwaarde voor strafbaarheid is schuld. Ons strafrecht is een
schuldstrafrecht, hetgeen inhoudt dat niemand gestraft mag worden zonder dat hij (een
bepaalde mate van) schuld heeft. Schuld in deze zin moet dan worden opgevat als
verwijtbaarheid. Daarvan is sprake als men van iemand in redelijkheid kon vergen dat hij
zich anders gedroeg dan hij deed. Als iemand een reëel gedragsalternatief had – dat wil
zeggen als iemand redelijkerwijs een andere optie had dan het overtreden van de wet-
dan bestaat er verwijtbaarheid.
2.3 Legaliteit en interpretatie
Het eerste lid van artikel 1 Sr luidt:
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling.
Deze bepaling brengt onder andere tot uitdrukking dat strafbepalingen altijd in het
geschreven recht terug te vinden moeten zijn. Omdat zonder een geschreven
strafbepaling nooit strafbaarheid kan bestaan, moet de rechter in een vonnis ook altijd
precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft gepleegd strafbaar is
gesteld (kwalificatie).
Het gedrag is pas strafbaar als ten tijde van het begaan van het feit in de wet strafbaar is
gesteld. Alleen gedragingen verricht na uitvoering van de strafbepaling zijn strafbaar.
Alles wat daarvoor is gebeurd valt niet onder de werking van de strafbepaling.
Artikel 1 lid 1 Sr heeft tot doel rechtszekerheid te bewerkstelligen. De rechtszekerheid
eist onder andere dat omschrijvingen van wettelijke strafbepalingen voldoende helder
zijn. Uit de tekst van een delictsomschrijving moet duidelijk blijken wat precies verboden
is, zodat burgers hun gedrag daarop kunnen afstemmen.
3