Week 1
Lecture 1
The filosophical toolbox kan onderverdeeld worden in verschillende onderdelen:
- De zekerheid van bepaalde processen of stellingen bepalen, de zon komt elke dag weer op. Er kan
gekeken worden naar de bewijzen en hoe zeker bepaalde stellingen zijn aan de hand van die
bewijzen.
- De sterkte van argumenten bepalen, zoals oorzaak-gevolg relaties en de slippery slope argumenten.
Als het slippery slope punt gepasseerd wordt, kan het alleen maar bergafwaarts gaan als er op
doorgevraagd wordt. Als neurologische experimenten gebruikt worden in de rechtszaal kan er
vervolgens geargumenteerd worden dat eigenlijk niemand een vrije wil heeft. Ook kan er gekeken
worden naar het onderscheid tussen een causaal verband en een correlatie.
- Concepten analyseren, hier worden concepten en constructen onderzocht. Er wordt bijvoorbeeld
gekeken naar de vrije wil of het bewustzijn.
- Wetenschappelijke resultaten en conclusies interpreteren. Er wordt afgevraagd wat de uitkomsten
van een onderzoek echt laten zien.
- Wetenschappelijke integriteit, er wordt gekeken naar de verantwoordelijkheid, publicaties, druk en
bias. Er wordt ook gekeken naar de geloofwaardigheid van publicaties.
- Ethische reflectie, mensen kunnen zich gaan afvragen of je bepaalde dingen moet willen, zelfs als ze
kunnen.
De filosophical toolbox kan gebruikt worden tijdens het kritisch reflecteren op het eigen werk en
dingen die aangeleerd zijn, dit kan zorgen voor een bepaalde onduidelijkheid. Mensen kunnen ook
met meer vragen komen, maar er hoeft niet altijd een antwoord voor te zijn. Ook leren mensen hier
out of the box te denken.
Psychologie gaat over the mind, maar wat is the mind precies? Er kan naar the mind verwezen
worden als het gaat over mentale processen, zoals percepties, sensaties, emoties of overtuigingen.
The mind is vaak ook nog betrokken bij taal, moraliteit, rationaliteit, ethiek, de vrije wil, het
bewustzijn, etc.
Er zijn verschillende theorieën die proberen te verklaren over hoe the mind is verbonden met het
lichaam, dit wordt ook wel the mind-body problem genoemd:
- Substance dualisme
- Behaviorism
- Identity Theory
- Functionalism
Descartes is één van de bekendste personen als het gaat over het substance dualisme. Het dualisme
stelt dat de mens uit twee aparte delen is opgebouwd, een fysiek deel en een mentaal deel. Het
mentale deel stuurt het fysieke aan. Descartes sprak ook over twee aparte substances, een
substance is in dit geval een fundamentele bouwsteen van de realiteit.
Descartes maakte zo onderscheid in een physical substance, dit is tastbaar, heeft een omvang, een
vorm, een locatie en ruimte. Een mental substance is alles dat te maken heeft met het denken en het
bewustzijn, zoals het hebben van een verbeelding, emoties, geloven, twijfelen, hopen, etc. Descartes
labelde de mental substance zelf als thinking.
Tegenwoordig wordt de theorie van Descartes nauwelijks nog ondersteund, destijds was dat wel
anders. Volgens Descartes beschikken alle mensen over drie belangrijke onderdelen; rationaliteit,
taal en bewustzijn. Descartes beargumenteerde vervolgens dat fysieke objecten, zoals een tafel,
,geen bewustzijn heeft, niet kan redeneren en geen taal kan gebruiken. Dit was voor Descartes een
teken dat er dus wel degelijk een verschil is tussen een physical substance en een mental substance.
Dierenonderzoek laat zien dat sommige dieren redeneren en op zekere mate een soort van
bewustzijn hebben. Het bewustzijn van een dier zit misschien op een ander niveau, maar dat wil niet
zeggen dat dieren niet zelfbewust zijn.
Descartes is ook bekend vanwege een bepaalde uitspraak: `Cogito ergo sum’, dit betekent `I think,
therefore I am’. Op deze manier zei hij dat hij alles om hem heen in twijfel kon trekken, behalve het
feit dat hij aan het twijfelen was. Dit was het twijfelexperiment van Descartes. De zekerheid in dit
experiment is dat Descartes degene was die twijfelde, dus moest hij bestaan. Zo is er een `ik` die kan
twijfelen en je hebt een lichaam, omdat er getwijfeld wordt dat je een lichaam hebt.
Het feit dat je twijfelt of iets bestaat is niet perse een eigenschap van een product, dit is
epistemologisch.
Leibniz`s principle of identity of indiscernibles stelt dat twee dingen hetzelfde kunnen zijn, zoals X =
Y, als alle eigenschappen van X hetzelfde zijn als alle eigenschappen van Y. Het gaat over kwalitatieve
als kwantitatieve eigenschappen, dus ook ruimte en tijd. Dit is een argument voor het substance
dualisme.
Leibniz`s principle of identity of indiscernibles kan als bewijs worden gebruikt voor het mind-body
dualism. Zo heeft the mind onderdelen die niet voorkomen in het lichaam, waardoor beide dus niet
hetzelfde of identiek zijn.
- Iemand kan twijfelen over het hebben van een lichaam.
- Ik kan niet betwijfelen dat ik besta, omdat ik erover kan twijfelen.
- Hierdoor ben ik niet identiek aan mijn lichaam.
Er zijn ook wat problemen met het Leibniz`s principle.
- Leibniz`s principle werkt niet voor psychologische staten, zoals denken, twijfelen en geloven.
Mensen kunnen verkeerd verschillen waarnemen, zo kan het overkomen alsof we naar verschillende
dingen kijken, terwijl we niet doorhebben dat we naar hetzelfde kijken. Stel je ziet twee keer op een
dag een witte twingo rijden, dan ga je er misschien niet van uit dat dit misschien dezelfde auto was.
Door deze mispercepties kunnen er ook verkeerde conclusies getrokken worden.
- Wat ik denk over iets hoeft niet gelijk een eigenschap te zijn.
- Het feit dat dingen anders worden ervaren, wil niet gelijk zeggen dat het ook verschillende dingen
zijn. Zo kunnen mensen een bepaalde ster in de avond en ochtend zien, maar gaan er niet vanuit dat
dit dezelfde ster is.
Ontology what there is, dit gaat over wat er bestaat. Die zijn eigenschappen die niet afhankelijk
zijn van een waarnemer.
Epistemology hoe we iets weten of wat we van iets vinden.
The problem of mental causation kijkt naar hoe er toch interactie kan zijn als the mind en het
lichaam compleet verschillend zouden zijn. Iets immaterieels kan bijna onmogelijk iets materieels
aansturen.
Causal closure of the physical domain stelt dat we een complete fysieke uitleg kunnen geven van
een fysieke gebeurtenis, zonder over het mentale te praten. Er wordt ook nagedacht over welke
invloed the mind heeft op het fysieke, omdat de meeste lichamelijke processen op een fysieke
manier verklaart kunnen worden. Ook hoeft de `reden`, die the mind geeft over waarom je iets deed,
niet perse waar te zijn.
,Verder zijn er nog methodological problems, zo stelde Descartes dat we onze eigen mind kennen
door introspection. Mensen kijken naar binnen, naar zichzelf, om the mind te begrijpen. Als je kijkt
naar andere mensen zie je alleen de buitenkant en moet je aan de hand daarvan schatten hoe zij zich
voelen of hoe zij dingen ervaren. Er kan dus een asymmetrie zijn tussen hoe we onszelf kennen en
hoe we anderen kennen. Er wordt tegenwoordig getwijfeld aan de betrouwbaarheid van
introspection. Introspection kan niet geverifieerd of gefalsificeerd worden, alleen door de persoon
zelf. Dit maakt het lastig, of onmogelijk, om deze gegevens te gebruiken voor objectief
wetenschappelijk onderzoek.
Tegenwoordig kan er beter onderzoek gedaan worden naar hoe mensen zich voelen. Mensen zeggen
niet altijd eerlijk hoe zij zich voelen. Volgens Descartes konden mensen via introspection gelijk weten
wat zij dachten en hoe zij zich van binnen voelde.
Volgens William James was introspection iets gecompliceerder als dat Descartes dacht. In
introspection kunnen fouten gemaakt worden, maar dit kan ook in het dagelijks leven gebeuren.
Volgens James is introspection niet moeilijker dan normale perceptie, mensen kunnen denken iets te
zien dat er eigenlijk ook niet is.
Tijdens introspection is er niet een duidelijke criterium, dit kan voor iedereen anders zijn en is soms
moeilijk onder woorden te brengen. Perceptie aan de andere kant kent vaak wel overeenstemming
tussen verschillende personen, zo kunnen verschillende mensen bevestigen dat een bepaalde steen
een baksteen is.
Het physicalism of materialism is juist een stroming die afstapt van het dualisme, hier wordt er niet
gesproken over een mental substance. Er wordt gekeken hoe the mind verklaard kan worden aan de
hand van fysieke eigenschappen. Jaegwon Kim beschrijft in zijn boek het probleem om een plek te
vinden voor the mind in een fysieke wereld. Deze andere visie heeft een directe invloed op de
wetenschappelijk psychologische tak.
Eén van de eerste ontwikkelingen dat hieruit ontstond was het behaviorism, er wordt alleen maar
naar het gedrag gekeken en the mind wordt buiten beschouwing gelaten. The mind wordt hier
simpelweg niet gezien als een apart onderdeel, maar alles valt te verklaren vanuit gedrag of vanuit
een fysieke wereld. John Watson was ook niet geïnteresseerd in introspection, maar in de
observeerbare interactie met de omgeving omdat introspection erg onbetrouwbaar is. Er kan
onderscheid gemaakt worden in psychological behaviorism en philosophical behaviorism.
Psychological behaviorism is een methodologische thesis over hoe psychologie zou moeten verlopen.
Er is een centrale focus op de stimulus-responsreacties. Voorbeelden van deze methodes zijn
klassieke conditionering en operante conditionering. Er wordt dus niet gekeken naar de interne staat,
introspection en the mind.
Er zijn ook een aantal problemen met het psychological behaviorism, zo werkt een stimulus-respons
paradigma niet voor complexe interacties. Het is soms niet helemaal duidelijk op welke stimulus een
respons volgt. Chomsky beweerde ook dat het niet altijd bekend is wat de daadwerkelijke stimulus is,
, dit is de poverty of the stimulus argument.
Philosophical behaviorism is een visie over the mind en wordt niet gezien als een aparte substance.
The mind wordt gezien als onderdeel van het lichaam en dus ook van het gedrag. The mind is
onderdeel van het gedrag en is niet hetgeen dat het gedrag aanstuurt. Er wordt gekeken naar de
neiging van een bepaald gedrag in een bepaalde situatie. Zo hoeft een bepaalde situatie niet altijd
voor een bepaald gedrag te zorgen.
Gilbert Ryle schreef in zijn boek dat mensen eigenlijk vaak disposities van gedragingen beschrijven als
zij denken the mind te beschrijven. De para-mechanical hypothesis is een term die het verschil
tussen intelligent en non-intelligent gedrag aanduidt, waarbij het lijkt alsof er altijd iets achter
intelligente gedrag zit, iets zoals een mind. Dit is de cartesian assumption, deze mensen zijn
aanhangers van het dualisme. Volgens Ryle is het dualisme gebaseerd op een categorisatiefout, the
mind is niet een ding dat gedrag veroorzaakt maar een concept dat refereert naar een groep van
gedragsdisposities.
Gedragsdisposities zijn neigingen tot een bepaald gedrag in een bepaalde situatie. Als iemand dorst
heeft is iemand geneigd om drinken te pakken. Een bepaalde mentale staat leidt tot een bepaald
gedrag. Volgens Ryle zitten de mentale staten in de gedragsdisposities en zijn dus onderdeel van het
gedrag.
Specifieke gedragingen op bepaalde momenten zijn gedragsdisposities. Zo zal je naar Amsterdam
rijden als iemand dat vraagt, maar zal je niet altijd naar Amsterdam rijden als je in de auto stapt.
Volgens het behaviorisme is the mind niks meer dan de manier waarop ons gedrag is georganiseerd.
Het zit verwerkt in de intelligente acties van mensen in een bepaalde context. The mind is geen geest
in een machine en het lichaam is geen machine.
Problemen met het philosophical behaviorism is het feit dat er geen directe één op één relatie is
tussen een gedrag en een mentale toestand. Ook kan dezelfde mentale staat zorgen voor ander
gedrag in verschillende omgevingen. Een lijst van alle mogelijke gedragingen in alle mogelijke
omstandigheden zal oneindig lang worden.
Een super stoic is een bepaalde mentale toestand zonder het bijbehorende gedrag. Zo kan iemand