,Inhoud
Hoofdstuk 1. Diagnostiek en therapie....................................................................2
Hoofdstuk 2. Cytologie/histologie...........................................................................4
Hoofdstuk 3. Ziekteoorzaken.................................................................................. 6
Hoofdstuk 4. Afweer/ontsteking............................................................................. 7
Hoofdstuk 5. Algemene tumorleer........................................................................10
Hoofdstuk 6. Inleiding farmacologie.....................................................................12
Hoofdstuk 7. Respiratie (ademhaling)..................................................................13
Hoofdstuk 8. Hart en vaten.................................................................................. 16
Hoofdstuk 9. Bloed............................................................................................... 20
Hoofdstuk 10. Zenuwstelsel/neurologie...............................................................23
Hoofdstuk 12. Huid, thermobalans en wonden.....................................................27
Hoofdstuk 13. Spijsvertering/digestivus...............................................................29
Hoofdstuk 14. Vochtbalans/uitscheiding...............................................................31
Hoofdstuk 15. Motoriek/beweging........................................................................34
Hoofdstuk 16. Endocrinologie/hormonen..............................................................37
Hoofdstuk 17. Genitaliën/voortplanting................................................................40
Hoofdstuk 18. Zintuigen/sensoriek.......................................................................42
Extra toelichtingen............................................................................................... 43
Hoofdstuk 1. Diagnostiek en therapie.
Anamnese = gesprek over ziektegeschiedenis.
1
, Speciële anamnese = het wat, waar en wanneer in de woorden van de patiënt.
Algemene anamnese = verdere afwijkingen, allergieën, afwijkingen, drugs, eten,
contactpersonen, enz.
Heteroanamnese = een anamnese die met familie of verzorgers wordt gehouden
voor verder info.
Tijdens lichamelijk onderzoek vinden de volgende stappen plaats:
Inspectie = kijken. (Er wordt gelet op vorm afwijkingen en kleur.)
Percussie = kloppen.
Auscultatie = luisteren. (Vaak met stethoscoop.)
Palpatie = betasten, bevoelen. (Drukken, loslaatpijn, enz.)
Differentiaal diagnose = een rijtje ziekten die de arts overweegt na de anamnese
en het lichamelijk onderzoek. Hierna volgt verder onderzoek, zoals
urinesediment, bloedonderzoek, enz.
‘Standaard laboratoriumonderzoek.’
Hb = Hemoglobineconcentratie. (zuurstof transporterend eiwit.)
Ht = Hematocriet. (Volume bloedcellen ten opzichte van bloedvolume.)
Ery’s = het aantal erytrocyten (rode bloedcellen) per liter.
Trombo’s = trombocyten. (bloedplaatjes.)
INR en APTT = testen van vitamine K afhankelijke en andere stollingsfactoren.
CRP = test bij mogelijke infectie. (het aantal witte bloedcellen per liter)
Alat en Asat = enzymen die vooral in bloed komen bij leverschade.
Bilirubine = een plasma die stijgt als hemoglobine minder wordt uitgescheiden.
Nierfunctie wordt gecontroleerd op de concentratie van de natriumionen,
kaliumionen, creatinen en ureum in het bloed.
Bloedglucose = de bloedsuiker testen.
Beeldvormend onderzoek = bij bijvoorbeeld angst voor botbreuken, dan wordt er
een röntgenfoto gemaakt. Verdere onderzoeken kunnen zijn: een echo, MRI- scan,
CT-scan enz.
Functieonderzoek = hierbij worden activiteiten getest van bijv. hart, longen of
hersenen. Dit kan door een ECG (elektrocardiografie), dat is een hartfilmpje, EEG
(elektroencephalografie) filmpje van de hersenactiviteit of en
longfunctieonderzoek.
Bij plaatsaanduiding worden duidelijke onderscheiden gemaakt deze
aanduidingen zijn:
Terminologia In Nederlands Voorbeeld
anatomica
Ventraal Aan de buikzijde Het borstbeen licht ventraal van
het hart.
Dorsaal Aan de achterzijde De hersenen liggen dorsaal van de
ogen.
Craniaal (alleen in Richting het hoofd De longen liggen craniaal van de
romp of hoofd) lever.
Caudaal (alleen in Richting het staartbeen De maag ligt caudaal van het hart.
romp of hoofd)
Mediaal Richting de middenlijn De neus zit mediaal van de ogen.
Lateraal Weg van de middenlijn De tepel ligt lateraal van het
borstbeen.
Proximaal Richting het De schouder zit proximaal van de
middelpunt elleboog.
2
, Distaal Verder van het De knie zit distaal van de heup.
middelpunt
Pas na het stellen van een goede diagnose kan er een goede therapie worden
vastgesteld. Dit kan zijn:
Preventie = het voorkomen van ziekten, of het in een vroeg stadium ontdekken.
Bijv. vaccinaties, risicofactoren verminderen, mammografieën, enz.
Curatieve therapie = genezing als doel. Bijv. antibiotica of een operatie,
blindedarm verwijderen na infectie, enz.
Palliatieve therapie = verzachting van het lijden bij ongeneselijke ziekten. Bijv.
morfine geven.
Causale therapie = gericht op oorzaak. Bijv. voedingsadviezen bij tekort aan
vitaminen.
Symptomatische therapie = het verminderen van verschijnselen. Bijv. insuline
injectie geven bij diabetes of zuurstof geven bij longemfyseem.
Operatieve therapie = anatomisch iets veranderen door een operatie.
Conservatie = alle andere behandelingen. Het heet conservatief, omdat de
anatomie behouden blijft
3