Strafrecht 2 – materieel strafrecht
Lesweek 1 – inleiding, bestanddelen en elementen
Hoofdstuk 3, hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 m.u.v. §5.3
Het legaliteitsbeginsel, artikel 1 strafrecht
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat een feit niet strafbaar is zonder dat daar voorafgaand
een wettelijke strafbepaling voor is. Uit artikel 1 strafrecht volgen de 4 volgende regels:
- Lex scripta beginsel houdt in dat de strafbaar gestelde gedraging in de wet moet
staan, anders is het niet strafbaar.
- Verbod van terugwerkende kracht van strafbepaling houdt in dat iemand niet
veroordeeld mag worden voor een handeling die nog niet verboden was op het
moment dat het plaatsvond.
- Verbod van analogie houdt in dat het zwart op wit moet staan wat er strafbaar is,
een rechter mag hier geen vrije beoordeling aan geven.
- Lex certa beginsel houdt in dat voor iedereen duidelijk moet zijn welk handelen en
nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Interpretatiemethoden
Je hebt 5 verschillende soorten interpretatiemethoden.
- Grammaticale interpretatie hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de
betekenis dat een woord heeft in het normale spraakgebruik. Deze
interpretatiemethode is vaak te herkennen aan een verwijzing naar woordenboeken
of naar het zinsverband waarin een bepaalde term staat.
- Wetshistorie interpretatie hierbij wordt de wet uitgelegd aan de hand van de
totstandkomingsgeschiedenis van de wettelijke bepalingen.
- Rechtshistorie interpretatie hierbij kijkt men bij het interpreteren van een rechtsregel
ook naar andere historische bronnen over de totstandkoming van de wet.
- Teleologische interpretatie hierbij wordt er gezocht naar de bedoeling van de
rechtsregel.
- Systematische interpretatie hierbij wordt bij het interpreteren van een rechtsregel
uitgegaan van het systeem van de wet en het recht.
Algemene voorwaarden voor strafbaarheid
Het strafbare feit
Een verdachte wordt door het Openbaar Ministerie gedagvaard om voor de rechter te
verschijnen, omdat hij verdacht wordt van een strafbaar feit. Dit strafbare feit wordt door
het Openbaar Ministerie in de tenlastelegging omschreven en bepaalt het speelveld van het
strafproces. Op grond van de tenlastelegging zal de rechter oordleen of de verdachte zich
schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en zo ja, of hij daarvoor straf dient te krijgen.
1
,Voorbeeld van een strafbaar feit, artikel 287 strafrecht:
Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren of een geldboete van de 5 e categorie.
1 = bestanddelen
2 = kwalificatie
3 = strafmaat
Samen vormen ze de delictsomschrijving.
Bestanddelen
Bestanddelen zijn de voorwaarden die voor de strafbaarheid bij een bepaald delict in de
delictsomschrijving zijn opgenomen van de betreffende strafbepaling. Alle bestanddelen van
het delict dienen aanwezig te zijn. Er moet aan voldaan zijn, anders is er geen sprake van een
strafbaar feit. Er zijn twee verschillende soorten bestanddelen, namelijk:
- Objectieve bestanddelen: deze zijn makkelijk te bewijzen want het gaat hier om via
uiterlijk waarneembare dingen. Bijvoorbeeld iets stelen
- Subjectieve bestanddelen: deze zijn opzet of schuld. Deze zijn niet zo makkelijk te
bewijzen, want het gaat hierbij om de motivatie van de dader, dit zit in zijn brein, en
is dus onzichtbaar voor de buitenwereld.
Elementen
Naast bestanddelen zijn er ook elementen. Elementen zijn de ongeschreven voorwaarde
voor strafbaarheid en deze zijn niet opgenomen in de delictsomschrijving. Als alle
bestanddelen zijn bewezen dan worden de elementen verondersteld aanwezig te zijn.
Bestanddelen worden behandeld bij de 1e materiële vraag van artikel 350 strafrecht en de
elementen worden behandeld bij de 3e materiële vraag van artikel 350 strafrecht.
Werking schema formele vragen artikel 348 strafvordering
1. Is de dagvaarding geldig? nietigheid der dagvaarding
De rechter oordeelt hier of de betekening van de dagvaarding rechtsgeldig heeft
plaatsgevonden en of de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Als de dagvaarding geldig is dan gaat de rechter door naar vraag 2. Is de dagvaarding
niet geldig, dan spreekt de rechter de nietigheid der dagvaarding uit, artikel 349 lid 1
strafvordering.
2. Is de rechter bevoegd? onbevoegdheid rechter
De rechter kijkt of hij relatief en absoluut bevoegd is om de zaak te behandelen. Als
de rechter bevoegd is dan gaat de rechter door naar vraag 3. Is de rechter niet
bevoegd dan spreekt hij zijn onbevoegdheid uit, artikel 349 lid 1 strafvordering.
2
, 3. Is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging? niet-ontvankelijkheid
openbaar ministerie
De rechter beoordeelt hier of de officier van justitie wel kan vervolgen. In bepaalde
gevallen is vervolging namelijk onmogelijk, bijvoorbeeld als de verdachte is
overleden, het feit is verjaard of er is sprake van vervolging voor hetzelfde feit. Is de
officier van justitie ontvankelijk, dan gaat de rechter door naar vraag 4. Is de officier
van justitie niet ontvankelijk, dan spreekt de rechter de niet-ontvankelijkheid van de
officier van justitie uit, artikel 349 lid 1 strafvordering.
4. Zijn er redenen tot schorsing der vervolging? schorsing der vervolging
Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de uitslag in een civiele procedure moet
worden afgewacht of als de verdachte in een psychose verkeert. Het komt in de
praktijk niet vaak voor dat er reden is voor schorsing in de zin van dit artikel. Als er
reden tot schorsing zijn, dan schorst de rechter de vervolging, artikel 349 lid 1
strafvordering. Is er geen reden tot schorsing, dan gaat de rechter door naar de
eerste materiële vragen.
Werking schema materiële vragen artikel 350 strafvordering
1. Kan het ten laste gelegde feit worden bewezen? vrijspraak
De rechter bekijkt of er voldoende bewijs is in het dossier zit voor dat wat aan de
verdachte ten laste is gelegd. Als de officier van justitie het goed heeft gedaan,
dan heeft hij in de tenlastelegging de bestanddelen van de delictsomschrijving
opgenomen en zal hij die dus moeten bewijzen. Als wederrechtelijkheid of schuld
bestanddeel zijn, dan zal bij de beoordeling van deze vraag gekeken moeten
worden of de verdachte een geslaagd beroep kan doen op een
strafuitsluitingsgrond. Als de tenlastelegging niet kan worden bewezen, dan volgt
er vrijspraak, artikel 352 lid 1 strafvordering. Als het feit wel kan worden
bewezen, dan gaat de rechter door naar vraag 2.
2. Kan het ten laste gelegde feit worden gekwalificeerd? ontslag van alle
rechtsvervolging
De rechter kijkt of dat wat de verdachte gedaan heeft onder een wettelijke
delictsomschrijving valt en daarmee dus te kwalificeren is als een strafbaar feit.
Als de officier van justitie dus is vergeten om een van de bestanddelen op te
nemen in de tenlastelegging dan zal het feit niet kunnen worden gekwalificeerd.
Als het feit niet kan worden gekwalificeerd, dan volgt ontslag van alle
rechtsvervolging, artikel 352 lid 1 strafvordering. Kan het feit wel worden
gekwalificeerd, dan gaat de rechter door naar de 3e materiële vraag.
3. Is de verdachte strafbaar? ontslag van alle rechtsvervolging
De rechter bekijkt hier of er wellicht sprake is van een geslaagd beroep op een
strafuitsluitingsgrond. Het kan daarbij gaan om een schulduitsluitingsgrond of een
rechtvaardigingsgrond. Is de verdachte niet strafbaar omdat er een geslaagd
beroep wordt gedaan op een strafuitsluitingsgrond dan volgt er ontslag van alle
rechtsvervolging, artikel 352 lid 1 strafvordering. Is de verdachte wel strafbaar,
dan gaat de rechter door naar de 4e en laatste materiële vraag.
3