Taalkunde voor de tweede fase van het vwo
Hoofdstuk 1 Taal en communicatie
1.2 Mensentaal en communicatie bij dieren
Een groot deel van de communicatie gaat over voedsel, aandacht trekken van
soortgenoten of loerend gevaar. Dieren gebruiken hier signalen voor.
Door gedrag kan er een communicatiesysteem ontstaan. Gedrag wordt
doorgegeven van dier op dier door middel van voortplanting en wordt hierdoor een
signaal. Gedragsbiologen zeggen dat het dan geritualiseerd is.
Veel vormen van communicatie in het dierenrijk zijn ontstaan door ritualisering.
Communicatie is een minder directe vorm dan lichamelijke interactie.
Communicatiesystemen ontstaan als die indirectheid voor zowel zender als
ontvanger voordelen oplevert.
1.2.1 Productiviteit
Signalen die ontstaan zoals hiervoor beschreven, hebben in hun geheel één functie.
Een dier kan over verschillende signalen beschikken, maar deze staan los van
elkaar.
Bij menselijke communicatie kunnen we nieuwe, betekenisvolle signalen maken
door eenheden te combineren tot grotere gehelen.
Doordat woorden met elkaar gecombineerd kunnen worden, is taal een open
systeem. De combinatiemogelijkheden maken taal tot een productief systeem,
waarmee oneindig veel boodschappen gecombineerd kunnen worden.
Veel dierlijke communicatiesystemen zijn niet productief, maar er zijn er wel een
paar. Bijen hebben bijvoorbeeld een bijendans die andere bijen vertelt waar voedsel
is. De bijendans is productief; er kan een oneindig aantal boodschappen
gecommuniceerd worden. Er zijn wel maar een paar elementen en een of twee
regels voor het combineren daarvan.
1.2.2 Culturele transmissie
Bij mensen is er sprake van culturele transmissie (je leert taal door middel van de
cultuur waarin je leeft), maar bij dieren niet. Honden blaffen uit zichzelf en geven dit
niet door aan hun jongen.
Het leren van een vocaal communicatiesysteem is echter enkele keren los van
elkaar geëvolueerd, bij bijvoorbeeld papegaaien, kolibries, vleermuizen en dolfijnen.
1.2.3 Het hier en nu versus het toen en daar
Verplaatsing: communiceren over dingen die niet in het hier en nu zijn.
De taal van de bijen heeft dit kenmerk, hoewel er niets meer gezegd wordt wanneer
het voedsel is gevonden. Ook kunnen bijen geen vermoedens uitspreken over
plekken waar voedsel kan liggen of hierover liegen.
Andere dieren kunnen alleen over het hier praten. Zij kunnen wel zeggen “Ik woon
hier”, maar niet een paar kilometen verderop nog uitleggen dat zij daar wonen.
De menselijke taal heeft een bijzonder mechanisme dat in alle
communicatiesystemen niet voor lijkt te komen: ontkenning.
1.2.4 Emotionele lading: een verdrietige olifant
In mensentaal kunnen woorden verwijzen naar zowel dingen als emoties oproepen
of uitdrukken. Een woord heeft vaak een emotionele lading, maar mensen kunnen
die emotionele lading onderscheiden van de verwijzende betekenis. Communicatie
tussen dieren is beperkt tot een soort emotionele lading. Een alarmsignaal kan wel
,een verwijzing zijn, maar geen symbolische zoals de woordinterpretatie van
mensen.
De communicatie van mensapen die gebarentaal hebben geleerd, heeft dit aspect
wel. Mensapen zijn in staat symbolische tekens te leren en die ook in verschillende
contexten, waaronder nieuwe, te gebruiken.
1.2.5 Weinig klanken, oneindig veel woorden
De voorraad signalen in de mensentaal is enorm omvangrijk en uit te breiden. We
kunnen oneindig veel boodschappen maken door signalen (woorden) te
combineren; maar we kunnen ook nieuwe signalen leren en maken zonder de
beperkte hoeveelheid klanken waarmee we dat doen uit te breiden.
Dieren zijn veel beperkter, zij kunnen niet oneindig veel symbolen leren en breiden
hun communicatiesystemen niet zomaar uit met nieuwe signalen.
1.3 Weinig klanken versus veel signalen: dubbele articulatie
Gearticuleerd: een boodschap waarin onderdelen met een specifieke waarde te
herkennen zijn .
Ook het systeem van verkeersborden is een gearticuleerd communicatiesysteem.
De rode cirkel is bijvoorbeeld de ‘drager’ van het verbodselement, dat we ook in
andere verbodsborden tegenkomen.
Een boodschap in taal is opgebouwd uit elementen die zelf iets betekenen, vooral:
woorden. Woorden zijn zelf ook weer systematisch opgebouwd uit kleinere
elementen: klanken. Die klanken hebben zelf geen betekenis.
Dubbele articulatie: boodschappen zijn opgebouwd uit betekenisvolle kleinere
eenheden, die zelf weer zijn opgebouwd uit betekenisloze kleinere eenheden.
Deze eerste vorm van articulatie komt voor in allerlei andere
communicatiesystemen, waaronder dierlijke. Dubbele articulatie is zeldzaam voor
de menselijke taal.
Het effect van dubbele articulatie is dat de kleinste betekeniseenheden van taal niet
direct verbonden zijn aan de kleinste vormeenheden, maar aan combinaties
daarvan.
In de meeste dierlijke communicatiesystemen is een bepaalde functie direct
gekoppeld aan een vormeenheid. In het voorstadium van taal is er ook sprake
geweest van zo’n enkelvoudige articulatie. Zo’n systeem is eenvoudiger, maar er zit
een nadeel aan: de communicatiemogelijkheden blijven beperkt.
Mensen en dieren kunnen niet ieder geluid maken dat ze zouden willen en kunnen
ook niet elk geluid waarnemen. Wetenschappers hebben aangetoond dat een
communicatiesysteem met veel kleine, betekenisdragende stukjes, een maximaal
aantal signalen heeft; de foutenlimiet. In een groep organismen die 40 klanken
kunnen onderscheiden, ontstaan niet meer dan 10 vaste verbindingen tussen
klanken en betekenissen. Tussen elk van deze klanken is het verschil dan nog groot
genoeg om betrouwbaar te zijn in communicatie. Voor de overige belangrijke zaken
ontstaan dus geen signalen, omdat het risico op misverstanden te groot is.
Dubbele articulatie biedt voor deze beperking een oplossing. Combinaties van
klanken zijn betrouwbaarder en beter van elkaar te onderscheiden. De
uitdrukkingscapaciteit wordt oneindig groot. Het aantal signalen wordt alleen
beperkt door het waarnemingsgeheugen: om een woord te kunnen herkennen, moet
,je kunnen onthouden wat het begin ervan was, ook als de klank niet meer te horen
is.
Vanwege dubbele articulatie omvat menselijke taal twee systemen van regels voor
het combineren van onderdelen tot grotere gehelen. Elke menselijke taal heeft twee
grammatica. Eentje voor betekenisloze klanken en lettergrepen en eentje voor de
betekenisdragende woorden en zinnen. De specialismen die het klanksysteem
bestuderen, heten fonetiek (de studie van het spreken en verstaan) en fonologie (de
studie van regelmatigheden in klankstructuren).
Een gewone grammatica heeft alleen maar zin in een vocaal communicatiesysteem
met dubbele articulatie. Grammatica drukt alleen vrij subtiele, abstracte
betekenissen uit. Het heeft weinig zin om bij een taal met weinig woorden vaste
patronen met elkaar te combineren.
De kenmerkende omvang en uitbreidbaarheid van de woordenschat van een taal
heeft dus een basis in dubbele articulatie, net als het feit dat we het over subtiele
zaken kunnen hebben. Hetzelfde geldt voor andere aspecten van taal, zoals
taalvariatie en taalverandering.
Hoofdstuk 2 Taalvariatie
Dialect, AN, Poldernederlands en jongerentaal
2.1 Inleiding: de standaard en de rest
De taalkunde onderzoekt wat de talige verschillen zijn tussen de sprekers van één
taalgemeenschap en waardoor deze verschillen worden veroorzaakt. Dit hangt van
bepaalde factoren af:
Dialectologie: bestudeert regionale taalverschillen.
Sociolinguïstiek: bestudeert de relatie tussen taal en maatschappij.
Standaardtaal: wordt door een groot gedeelte van de bevolking gesproken.
In Nederland hebben we de standaardtaal en verschillende dialecten die door een
klein gedeelte van de bevolking worden gesproken.
De politieke factor is van groot belang om vast te stellen wat wel en niet als één
taal geldt.
Dialect: wordt gebruikt om te verwijzen naar vormen van taalgebruik in bepaalde
gebieden of gemeenschappen.
Het begrip dialect is niet zo makkelijk te definiëren:
- Dialecten kunnen geen gelijksoortige eenheden zijn
- Het is onmogelijk vast te stellen welke taalvormen wel en niet tot een
bepaalde variëteit behoren
- Sommige verschijnselen komen af en toe voor bij vrijwel alle taalgebruikers.
Het Standaardnederlands is gebaseerd op het Amsterdams van de 17 e eeuw.
Dialecten zijn niet afgeleid van de standaardtaal, ze hebben alleen minder prestige.
Taalkundig gezien is het ene dialect (bv. de standaardtaal) niet ingewikkelder dan
het andere.
2.2 De oorzaken van verschil
De verschillen die samenhangen met de afkomst van de taalgebruiker zijn (in
Nederland) groter dan de verschillen die het gevolg zijn van sociale en culturele
verschillen.
, Sociolect: de taalvariëteit die wordt gesproken door een bepaalde sociale klasse.
Het verschil tussen deze groepen is wel biologisch, maar dit heeft sociale
consequenties die de talige verschillen veroorzaken.
Idiolect: het persoonlijk taalgebruik van een individu. Het idiolect is een optelsom
van alle factoren die van invloed zijn op het taalgebruik van een individu.
De stad, het dorp, de provincie op de regio waarin mensen wonen, is van (grote)
invloed op het taalgebruik van een spreker.
Een dialect verschilt van de standaardtaal op het gebied van klank. Op basis van
deze klanken kijken niet-dialectsprekers oordelen over een dialect.
Taalattitude: de associaties die een taal of dialect opwekt bij een spreker.
Het ‘plat’ praten wordt geassocieerd met lager opgeleiden een baan met lager
inkomen lagere klasse. Mensen die een dialect beheersen, spreken dit niet de
hele tijd. Meestal beheersen zij ook de standaardtaal en is het afhankelijk van de
situatie of zij hun dialect spreken.
Ook sekse is van invloed op de manier van praten. In westerse culturen zijn er
weinig absolute, maar veel graduele verschillen: zowel mannen als vrouwen
gebruiken een bepaalde taalvorm, maar de ene sekse doet dit frequenter dan de
ander.
1. Een onderzoek in Amsterdam wees uit dat in de steden vrouwen meestal
standaardtaliger praten dan mannen. Hier zijn verschillende verklaringen
voor:
- Contact standaardiseert: vrouwen die buitenshuis werken, spraken
minder Amsterdams dan huisvrouwen.
- Standaardtaal als statusobject: meer mannen dan vrouwen hebben
een baan die maatschappelijke status verleent. Vrouwen compenseren
dit door uiterlijkheden.
- ‘Moeder geeft het goede voorbeeld’: moeders doen hun best om de
standaardtaal in bijzijn van hun kinderen te gebruiken.
- Plat is stoer: plat praten wordt geassocieerd met mannelijkheid en
stoerheid.
2. Mannen praten langer en aan een stuk, vallen anderen vaker in de rede,
hebben meer invloed op het gespreksonderwerp en zeggen zonder omhaal
waar het op staat.
3. De gemiddelde toonhoogte van de stem is bij vrouwen hoger dan bij mannen.
Mannen en vrouwen passen hun stem aan in de richting van wat van hun
sekse wordt verwacht. Een zware stem wordt geassocieerd met groot en
sterk, een verhoogde stem met klein, zwak, afhankelijk en bescheiden.
2.3 Poldernederlands
De uitspraak van het Standaardnederlands wordt gezien als ‘netjes’. Maar wat wij
een ‘nette’ uitspraak vinden verandert, net zoals de uitspraak.
Er voltrekt zich nu een verandering in de uitspraak van het Standaardnederlands die
niet ‘netjes’ is, maar die door een groep taalgebruikers wel als net wordt ervaren.
Het is een accent dat door het hele land te horen is en heet Poldernederlands.
De uitspraak betreft een verlaagde/wijde uitspraak van de tweeklanken/diftongen
ei, ui en au. Het verlagen van diftongen is volgens taalkundige Jan Stroop een