Hoofdstuk 10 Zinsbetekenis
10.1 Inleiding
Zinnen kunnen soms op twee manieren worden geïnterpreteerd. Dit kan door een betekenisverschil
in woord, maar ook door een dubbelzinnigheid in zinsbetekenis.
Verduistering kas spoedig verlicht dubbelzinnigheid woordbetekenis, want tuiners moeten ervoor
zorgen dat er ’s nachts geen licht nar buiten schijnt uit hun glazen kassen of het ontvreemden van geld
wordt verplicht gesteld.
PvdA wil politie op wapens laten controleren dubbelzinnigheid in zinsbetekenis
Dubbelzinnigheid in zinsbetekenis heeft ermee te maken of het subject bij het predikaat hoort, of dat
je juist het object bij het predikaat ziet. Dus of de politie wordt zelf gecontroleerd op wapenbezit of
de politie heeft het recht mensen op wapens te laten controleren.
Semantiek: informatie die vast verbonden is met taalvormen, of dit nu woorden zijn (woordbetekenis)
of constructies (zinsbetekenis). betekenis van woorden/zinnen
10.2 Compositionaliteit
Compositionaliteit: de betekenis van een zin is de optelsom van de betekenissen van de
samenstellende woorden én de syntactische verbanden tussen die woorden. Zinsbetekenis wordt dus
niet alleen bepaald door de betekenis van woorden, maar ook door de manier waarop deze woorden
met elkaar gecombineerd zijn.
De man met de hamer vernielde de auto de man heeft een hamer bij zich en vernielt de auto
De man vernielde de auto met de hamer. instrument om de auto te vernielen is een hamer
Compositionaliteit komt ook voor in zinsdelen:
Huiswijn – wijnhuis
Voor een vlak grasveld – vlak voor een grasveld
10.3 Nominale woordgroepen: referentie
In deze paragraaf komen nomina als hoofd aan de orde.
De belangrijkste bijdrage van NP’s aan de betekenis van zinnen, is dat ze verwijzen naar personen of
zaken: refereren. De persoon of zaak waarnaar verwezen wordt is de referent. Het verband tussen het
taalelement en de persoon of zaak waarnaar verwezen wordt heet referentie.
De betekenis en de referentie van een NP zijn niet aan elkaar gelijk te stellen. Ze bevatten beide andere
informatie over de persoon. De koning is een regerend vorst, dit blijkt niet uit Willem III in het voorbeeld
hieronder.
Daar loopt Willem III
Daar loopt de koning
Eigennamen zijn nomina waarmee taalgebruikers naar bepaalde unieke personen of zaken kunnen
verwijzen. Anders dan bij andere woorden, worden eigennamen welbewust aan een persoon of zaak
toegekend.
Soortnamen zijn nomina als bakker, meisje, vogel, huis, rivier, zeep, vee, lengte, vreugde en bank,
waarmee personen of zaken van een bepaalde soort aangeduid kunnen worden. Hun betekenis
definieert wat voor soort personen of zaken dat zijn.
24
,1. Specifieke referentie: wanneer de spreker verwijst naar een referent die aan hem bekend is, waar hij
een beeld van heeft eigennamen
Onder de categorie specifieke referentie, kan onderscheid gemaakt worden tussen definitie en
indefinitie referentie.
1.1 Definiete referentie: lidwoord de: daar loopt de koning
Referent volgens spreker identificeerbaar voor de hoorder
1.2 indefiniete referentie: Lidwoord een: Daar loopt een koning
Referent volgens spreker niet identificeerbaar voor de hoorder.
2. Niet – specifieke referentie: wanneer de spreker verwijst naar een referent die niet aan hem bekend
is, zoals bij soortnamen. Voorbeeld:
Heeft Zweden eigenlijk een koning of een koningin?
2.1 Generieke referentie: Dergelijke verwijzingen naar de soort of klasse als geheel. Generieke
referentie is niet-specifiek: betreft niet een bepaalde persoon of zaak.
Voorbeeld: De Siberische tijger is bijna uitgestorven.
2.2 Categoriale referentie: Een niet nader geïdentificeerd exemplaar van de soort voor elk lid
staat afzonderlijk. Voorbeeld: Gisteren hoor ik Els een vreemde taal spreken. In dit voorbeeld
duidt het niet één specifieke vreemde taal, maar elke willekeurige taal.
Generieke en categoriale referentie hebben met elkaar gemeen dat er niet naar een specifiek individu
van een bepaald soort wordt verwezen. Het verschil is echter dat generieke referentie betrekking heeft
op de soort als geheel, terwijl bij categoriale referentie sprake is van verwijzing naar een willekeurig lid
van de soort.
Het bepaalde lidwoord (de/het) vinden we voor specifiek-definiete referentie en voor niet-specifieke
generieke referentie. Het onbepaalde lidwoord een wordt voor specifiek-indefiniete en voor niet-
specifiek categoriale referentie gebruikt.
Specifiek Definiet
(bekend aan de spreker) (Identificeerbaar voor de hoorder)
Indefiniet
(niet identificeerbaar voor de hoorder)
Referentie
Niet-specifiek Generiek
(niet bekend aan de spreker) (soort als geheel)
Categoriaal
(willekeurig lid van soort)
10.4 Nominale woordgroepen: deixis en anafora
In deze paragraaf komen pronomen als hoofd voor. Pronomina duiden personen of zaken aan met
behulp van een klein aantal categorieën zoals persoon of getal.
Deiktisch: Referentie onduidelijker, verwijst naar persoon buiten de zin.
Anaforisch: het antecedent: verwijst terug naar persoon over wie of de zaak waarover al eerder in een
zin is gesproken
25
, 10.5 Verbale aspecten: tijd en aspect
Verbale woordgroepen duiden iets aan dat een tijdsverloop kent.
Situatie: geheel van omstandigheden die op een bepaald moment bestaan.
Tempus: Tijd van de zin: tegenwoordige tijd (Presens) verleden tijd (preterium) of toekomst (futurum)
Tijd is dus een lijn waarop situaties geplaatst zijn. Op die lijn kunnen we situaties afbeelden in relatie tot
het moment van spreken (S) en het punt op de tijdsas dat aangeeft wanneer een bepaalde situatie
plaatsvindt (E).
Absolute tempus: tijdstip gemeten vanaf het spreekmoment.
Relatieve tempus: de beschreven gebeurtenis wordt in de tijd geplaatst, waarbij een ander moment als
referentiepunt geldt: Theo ging naar bed, nadat hij de tafel afgeruimd had.
Uitdrukkingen als morgen en vorig jaar behoren niet tot de tempus. Daarentegen behoren
veranderingen in de vorm van het werkwoord of andere grammaticale uitdrukkingsmiddelen (hulpww
en partikels) wel tot de categorie tempus.
Ingressief aspect of inchoatief aspect: de situatie wordt beschreven vanuit het perspectief van de
beginfase. Voorbeeld: Gisteren om half twaalf ging Laura de auto wassen.
Progressief aspect: de situatie wordt beschreven vanuit het perspectief van de ontwikkelingsfase.
Voorbeeld: Gisteren om half twaalf waste Laura de auto.
Perfectief aspect: situatie wordt gepresenteerd als een afgesloten geheel
Imperfectief aspect: situatie wordt gepresenteerd in zijn ontwikkeling.
Voorbeeld: Gianni was aan het lezen = imperfectief (toen ik binnenkwam = perfectief aspect)
10.6 Verbale woordgroepen: situatietypen
De soorten situaties die verbale woordgroepen aanduiden worden onderscheiden in vier situatietypen:
1. Dynamisch: situaties waarin iets verandert het woord langzaam toevoegen (ezelsbrug)
2. Statisch: onveranderlijke positie
3. Gecontroleerd: situatie waar men zelf voor kiest zin veranderen in een bevel (ezelsbrug)
4. Niet- gecontroleerd: situatie die buiten de controle van de aangesprokene valt
Dynamisch Statisch
Gecontroleerd Handeling Positie
‘Marijke ging op de bank zitten.’ ‘Marijke zat op de bank.’
Niet-gecontroleerd Proces Toestand
‘Marijke werd ziek.’ ‘Marijke was ziek.’
26