H1 – Perspectieven op gedrag
Systeemgericht werken = houdt in dat je gedrag interpreteert als een logische reactie op wat er in
het systeem als geheel gebeurt, en dat je daar vanuit verschillende perspectieven naar kijkt.
Het psychodynamische perspectief
Dit benadrukt de invloed van vroege jeugdervaringen en onbewuste processen op ons gerag. Het
richt zich op het verklaren van psychische problemen.
- Grondlegger Sigmund Freud
Psychodynamische persoonlijkheidsmodel (Freud)
Volgens Freud wordt gedrag bepaald door driften. De persoonlijkheid wordt in drie lagen
onderscheiden.
1. Het id – direct bij de geboorte aanwezig. Bestaat uit driften: de levensdrift (Eros/libido) en
doodsdrift (Thanatos).
2. Het ego – ontwikkelt zich in de peutertijd. Het ego houdt de twee driften in balans.
3. Het superego – ontwikkelt zich in de kleutertijd. Bestaat uit het geweten en het ideaal-ik.
Dankzij het superego houden we ons aan normen en waarden van de maatschappij.
Mentaliseren = het vermogen om na te denken over de eigen innerlijke wereld en die van anderen.
Wanneer de driften en het superego met elkaar in tegenspraak zijn, kan het ego daarop reageren
met afweermechanismen. Dit zijn onbewuste strategieën waarmee ongewenste gevoelens en
herinneringen buiten het bewustzijn worden gehouden.
- Verdringing = al het contact met het afgeweerde gevoel verdwijnt.
- Ontkenning
- Verschuiving = niet de boosheid naar je baas voelen en naderhand om niets uitvallen tegen
een ander.
- Rationalisatie = je gedrag ‘goedpraten’.
- Projectie = je eigen gevoel niet voelen en de indruk hebben dat de ander dat juist voelt.
- Sublimatie = je gevoelens omzetten in sociaal aanvaarde activiteiten.
Psychoseksuele ontwikkelingsstadia
Een bepaald lichaamsdeel wordt geassocieerd met een behoefte die in dat stadium centraal staat.
Oraal stadium Vanaf de Verzorgen en Behoeftebevrediging Ontstaan id
babytijd verzorgd worden via mond
staan centraal en
hechting
Anaal stadium Vanaf 18 Autonomie en Behoeftebevrediging Ontstaan
maanden controle staan via anus ego
centraal
Fallisch stadium Vanaf 4 jaar Concurrentie en Behoeftebevrediging Ontstaan
gewetensontwikkeling via geslachtsdelen superego
staan centraal
Latentiestadium Vanaf 6 jaar Aandacht ligt niet bij
psychoseksuele
ontwikkeling
Genitaal Vanaf de Ontwikkeling
, stadium puberteit volwassen
seksualiteit
Freud koppelde psychische problemen aan de ontwikkelingsstadia:
Fixatie = als zich in een bepaalde fase moeilijkheden voldoen, kan de psychoseksuele ontwikkeling
stagneren.
Regressie = terugval in een eerdere psychoseksuele ontwikkelingsfase.
Overdracht = het verschijnsel dat onbewuste ervaringen van vroeger in de huidige situatie worden
geprojecteerd. Die gevoelens horen bij sleutelfiguren uit de jeugd.
Tegenoverdracht = gevoelens van de professional in reactie op het contact met de cliënt.
Neo-Freudianen = leerlingen van Freud, die zijn theorie verder ontwikkelden. Dit leidde in de meeste
gevallen tot een breuk met Freud.
Onderzoek naar psychodynamische concepten
Gevalsbeschrijvingen = een onderzoek met maar één proefpersoon, waarvan bijvoorbeeld de
begeleiding of behandeling in detail wordt beschreven en in verband wordt gebracht met theorie.
Projectietests = psychologisch onderzoeksinstrument waarbij de interpretatie van of associaties bij
een ambigue stimulus in verband wordt gebracht met (vaak onbewuste) motieven en drijfveren.
Interventies vanuit het psychodynamische perspectief
Klassieke psychoanalyse = therapievorm die is ontwikkeld door Freud en waarbij door middel van
vrije associatie, droomduiding en overdrachtsduiding onbewuste processen worden onderzocht.
- Vrije associatie = ongecensureerde gedachtestroom, waarbij gevoelens, gedachten en
herinneringen zich aandienen zoals ze (onbewust) met elkaar verbonden zijn en die volgens
Freud vanzelf naar het thema van intrapsychische conflicten leidt.
- Duiding = techniek waarbij de psychoanalytische behandelaar een verband voorstelt tussen
ervaringen in het verleden, ervaringen nu en onbewuste processen zoals afweer.
- Droomduiding = techniek waarbij vanuit een psychodynamisch referentiekader de
droominhoud wordt geïnterpreteerd als een symbolische vertaling van impulsen die buiten
het bewustzijn worden gehouden.
Psychodynamische psychotherapie = interventies vanuit een psychodynamisch perspectief, die
korter zijn dan klassieke psychoanalyse en meer gericht op actuele relaties en die vaak ook
cognitieve, biologische en systeemgerichte elementen omvatten.
- Mentaliseren = het vermogen om na te denken over de eigen innerlijke wereld en die van
anderen.
- Mentaliseren bevorderende therapie (MBT) = een evidence-based behandeling voor
mensen met persoonlijkheidsstoornissen, met name borderline persoonlijkheidsstoornis,
gericht op het bevorderen van mentaliseren.
Het behavioristisch perspectief
= psychologisch perspectief dat waarneembaar gedrag verklaart uit ervaringen en leerprocessen.
Formule: S->R (een stimulus lokt een respons uit), wat er tussen de stimulus en de respons gebeurt,
zou een black box zijn.
- Black box = het gebied tussen een stimulus en een respons, dat volgens radicaal
behavioristen niet bij de psychologie hoort omdat je het niet wetenschappelijk kunt
onderzoeken.
- Respons = reactie op een stimulus, bijvoorbeeld fysiologisch, gedragsmatig, cognitief of
emotioneel.
, - Stimulus = prikkel, uitlokkende factor.
Pavlovs klassieke conditionering
Klassieke conditionering = leren door associatie, waarbij een neutrale stimulus geassocieerd wordt
met een ongeconditioneerde stimulus die een bepaalde reactie uitlokt. Pavlov deed onderzoek naar
de speekselproductie van honden in reactie op eten.
- Neutrale stimulus = stimulus die oorspronkelijk niets met de respons te maken had. (bel)
- Ongeconditioneerde stimulus = stimulus die op een natuurlijke manier een respons uitlokt.
(voedsel)
- Ongeconditioneerde respons = een natuurlijke reactie op een stimulus.
- Geconditioneerde stimulus = neutrale stimulus na conditionering (de hond begon bij het
geluid van de bel nu ook te kwijlen).
- Geconditioneerde respons = respons die wordt uitgelokt door een geconditioneerde
stimulus (de reactie op het geluid).
Watsons behavioristisch model
Behavioristisch manifest = een lezing van John Watson uit 1913 (‘Psychology as the behaviorist views
it’), waarin hij stelt dat de psychologie zich enkel zou moeten richten op waarneembaar gedrag. De
zienswijze van Watson was volgens de nurture kant van het nature-nurture-debat.
- Nurture = leerervaringen zoals die worden opgedaan bij opvoeding en socialisatie.
- Experiment met little Albert en de rat.
Thorndikes operante conditionering
= leren door de gevolgen van gedrag (bekrachtiging en straf). Thorndike observeerde het gedrag van
dieren in een ‘puzzle box’.
Trial and error = uitproberen en ervaren wat een bepaald gedrag oplevert.
Hij formuleerde de Wet van het effect = de wetmatigheid dat gedrag dat een positief resultaat
oplevert, eerder wordt herhaald.
Bekrachtiging = proces waarbij gedrag tot een aangenaam gevolg leidt.
- Positieve bekrachtiging = het prettige gevolg is dat een aangename stimulus, zoals een
compliment, wordt toegevoegd.
- Negatieve bekrachtiging = het prettige gevolg is dat een onaangename prikkel afneemt of
verdwijnt.
Straf = proces waarbij gedrag een onaangenaam gevolg heeft.
- Negatieve straf = het onaangename gevolg is dat een prettige stimulus afneemt of verdwijnt.
- Positieve straf = het onaangename gevolg is dat een onaangename stimulus, zoals een vieze
smaak, een pijnprikkel of een uitbrander, wordt toegevoegd.
Skinners radicaal behaviorisme
Skinner verfijnde de inzichten in operante conditionering door onderzoek te doen met duiven. Hij
ontdekte dat een variabel bekrachtigingsschema voor meer en langdurigere pogingen zorgt
(gokkasten).
- Variabel bekrachtigingsschema = een bekrachtigingsschema waarbij een actie soms iets
oplevert en soms niet.
Hij stelt dat gedrag volledig wordt bepaald door aanleg, leerervaringen in het verleden en de
omstandigheden. (Nature kant van het nature-nurture-debat).