Functieleer samenvatting 2022
Lotte Cremers, functieleer TiU
Dikgedrukt: belangrijke begrippen of zinnen
Blauw met onderlijning: belangrijke personen
Oranje: hoofdstukken
Lichtoranje: paragrafen
Hoofdstuk 1
1.2 vóór-ontwikkelingen
Psychologie: wetenschap die gedrag bestudeerd om de interne processen te begrijpen die
dat gedrag veroorzaken.
Hermann von Helmholtz: mat als eerste de snelheid van zenuwimpulsen in zenuwvezels (in
een kikkerpoot, 30m/s).
Fransiscus Donders:
Breidde het werk van Helmholtz uit:
Mentale chronometrie: snelheid van mentale processen meten d.m.v. experimenten met
reactietijden: ‘ki, ka, ke, ko, ku.’
Additieve factoren logica: snelheid van mentale processen wordt gemeten door factoren
van elkaar af te trekken. Wordt nog steeds in fMRI gebruikt (verschil gezichten vs. huizen)
Darwin:
Evolutietheorie: Mens is uit dier geëvolueerd via natuurlijke selectie.
Menselijk gedrag is dus via dieren te bestuderen.
Wilhelm Wundt:
Eerste lab geopend & erkenning voor psychologie.
Titchener, leerling Wundt:
Structuralisme: de onmiddellijke ervaring (introspectie) – structuur van het denken, de
sensatie, mentale herinneringen, gevoelens, enz.
- Introspectie: patiënten moesten zelf vertellen wat ze van binnenuit ervaarden →
onbetrouwbaar, iedereen ervaart alles anders.
1.3 ontstaan van de psychologie
Alfred Binet & Theodore Simon
Alfred ontwikkelde eerste bruikbare intelligentie (IQ) test.
William James
Functionalisme: psychologie functioneel gebruiken voor beter onderwijs, behandelen van
gevaarlijke mensen, bevorderen productie, enz.
John Watson
,Tegen introspectie van Wundt, hij wilt focussen op gedrag dat observeerbaar is:
behavioristen.
Behaviorisme: stimulus-respons psychologie.
Sigmund Freud
Psychoanalyse: bewustzijn en gedrag zijn oppervlakkige fenomenen; Onbewuste krachten
(seks, agressie) zijn de oorsprong van ons gedrag en verantwoordelijk voor
persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen.
Wertheimer, Köhler en Koffka: Gestalt psychologie
Kerngedachte: het geheel is meer dan de som der delen, gezichtsbedrog.
Fenomeen van de apparente beweging: twee lampen die op de juiste timing knipperen
lijken te bewegen als 1 lampje.
➢ Verzet tegen structuralisme en behaviorisme
Perceptie is een constructie, geen passieve reflectie.
Geldt ook voor het auditieve domein: hoog/lage tonen.
1.5 biologische factoren
Biologie speelt op 4 manieren een rol bij psychologie
1. Centrale zenuwstelsel (CZS): het brein en de ruggenmerg, maakt gedragingen mogelijk.
Ziektes in het CZS hebben effect op psychologisch niveau.
2. Invloed van lichaam op geest: honger, pijn, zonlicht, sporten kan van invloed zijn op het
denken/gedragen van mensen.
3. Erfelijkheid: erfelijke eigenschappen, IQ, persoonlijkheid, ADHD.
4. Evolutie: bepaalde gedragingen zijn verklaarbaar uit de evolutie.
1.6 cognitieve factoren
Cognitieve psychologie: menselijk gedrag begrijpen en voorspellen.
Behavioristen ontkenden de cognitie (kennisverwerving via waarneming)
Tolman 1932, ratten van kooi naar kooi.
1.7 sociale factoren
Mens maakt deel uit van allerlei sociale netwerken die van invloed zijn, werd eerst vaak
vergeten.
Geert Hofstede onderscheidde 6 dimensies waarop culturen van elkaar verschillen, individu-
collectief, macht-egalitair, zekerheid-laissezfaire, man-vrouw, lange tmn – korte tmn
denken. Nederland is heel individualistisch.
WEIRD people: meeste onderzoek is gebaseerd op blanke ‘Western, Educated,
Industrialized, Rich and Democratic’ mensen.
Nature-nurture debat: aangeboren óf sociaal-culturele factoren als verklaring van bepaald
gedrag.
Man-vrouw verschil: overschatting van biologische factoren en onderschatting van sociaal-
culturele invloeden. Als mannen ergens beter in zijn, komt dit door verschil in
breinstructuur, evolutie (jagen), school, gewoontes?
, 1.8 biopsychosociale model
Biopsychosociale model: biologische, psychologische en sociale factoren spelen een rol bij
elke activiteit.
Interactie tussen factoren: sommige genen worden pas actief binnen een bepaald
milieu/omstandigheid.
➢ Defect gen (MAOA-gen) + mishandeling zorgt later sneller voor agressief gedrag dan
mishandeling zonder dit defecte gen.
1.4 onderzoeksmethoden
Onderzoeksmethoden
A. Beschrijvend (descriptief) onderzoek
Juiste info verzamelen over onderwerp.
➢ Interview
➢ Observeren in natuurlijke context (klas observeren)
➢ Vragenlijst (docenten ondervragen)
➢ Gestandaardiseerde test (iq test, rekentest, het verschil per klasgrootte)
➢ Archiefdata
➢ Gevalsstudie (een person of gebeurtenis)
➢ Kwalitatief onderzoek (uitgeschreven en samengevat)
B. Correlatie onderzoek
Beschrijven van verbanden tussen gegevens en onderzoek. Bijv.: lengte en gewicht
meten en conclusie trekken.
Correlatiecoëfficiënt: tussen -1 en +1, hoe verder van 0 hoe sterker het verband.
C. Experimenteel onderzoek
Experimentele- of controle groep → data verzamelen → statistische analyse maken.
Klopt het? > mogelijke publicatie
Klopt het niet? > falsificatie, niet concreet genoeg.
Leidt tot Publicatiebias: alleen onderzoek dat klopt met theorie wordt gepubliceerd.
Operationaliseren variabelen: Omzetten van variabelen in concrete en meetbare
handelingen.
- Onafhankelijke variabele: hetgene wat de onderzoeker varieert (wel en geen
gewelddadige game bijv.)
- Afhankelijke variabele: wat er gemeten wordt (de agressie)
- Controle variabelen: aspecten van experiment moeten gelijk zijn, bijv. het
tijdstip, omgeving, proefleidster.
- Persoonsvariabelen: groepssamenstelling, leeftijd geslacht etc.
Kritiek experimenteel onderzoek:
- Interne validiteit: wordt het resultaat écht veroorzaakt door het verschil in
variabelen, of door iets anders?
- Externe validiteit: in hoeverre is het resultaat te generaliseren naar anderen?
, Hoofdstuk 3 Gewaarwording
3.1 – Gewaarwording vs. waarneming
5 primaire zintuigen
Zicht, gehoor, reuk, smaak, tast.
Ward (2008), 5 extra zintuigen
Pijngewaarwording, temperatuurgevoel, evenwicht, kinesthesie (beweging), interoceptie
(interne sensaties).
3.2 – gezichtsvermogen
Licht: vorm van elektromagnetische straling
- Beweegt zich voort in golven
- Afstand tussen twee golven = golflengte
- Zichtbaar licht = 400-700nm
Lichtintensiteit: aantal fotonen die per tijdseenheid een oppervlakte bereiken. Hoe sterker
de lichtbron, hoe meer fotonen.
Foton: ‘pakketje’ van energie
Het oog
1. Hoornvlies (cornea)
2. Kamervocht
2. Pupil met Iris als spier(groter, kleiner, ook groter bij veel aandacht bijv.)
3. Lens (ciliaire spier: boller gemaakt worden voor dichtbij en veraf > accomodatie)
4. Glasachtig lichaam
5. Retina/netvlies
- Fovea (op netvlies) erg belangrijk. Ongeveer 2 mm², hiermee zie je scherp. 80% van alle
info wordt hierin verwerkt.
Retina/netvlies
3 lagen:
1. Visuele/foto receptoren, zetten licht om in zenuwimpulsen (127 mln)
2. Horizontale cellen, bipolaire cellen, amacriene cellen
3. Ganglioncellen (oogzenuw 1 mln)
Compressie van 127 mln naar 1 mln cellen.
,Route van licht
Licht → Dwars door ganglion-, amacriene-, bipolaire en horizontale cellen heen → bereikt als
eerst de kegeltjes en staafjes → terug omhoog en verwerkt door alle cellen → in de
oogzenuw.
7 miljoen kegels: veel licht nodig, kleur, detail, hoge lichtintensiteit.
120 miljoen staafjes: periferie, weinig licht nodig, weinig detail, beweging.
In fovea (scherpzien) de meeste kegels en géén staafjes
Gedetailleerd proces van licht naar oogzenuw
Verdeling kegels en staafjes, veel kegels bij de fovea.
Blinde vlek: bij de oogzenuw, gaat alle informatie door.
- Ontdekt in 1923. Foutje van de evolutie.
- Valt niet op omdat het brein de vlek automatisch invult met de rest van de
omgeving.
, Ganglion cellen (centreON/centreOFF)
Ganglioncellen hebben een donut-achtig receptief veld. Deze cellen vormen de oogzenuw.
Ze maken het mogelijk om contrasten en contouren te zien.
Vuurt maximaal: licht in midden bij centreON/surroundOFF, of bij licht op buitenkant bij
centreOFF/surroundON.
Cel IV meest optimaal: Center is volledig in het licht en de
surround heeft nog een stukje donker.
Mach-bands: licht grijs naar donkergrijs contrast, hersenen denken dat er een witte en een
donkere streep (banden) in staan, maar het is gewoon een gelijke overgang.
Hermann grid: gebied waar je op focust is wit, bij de rest zwarte puntjes.
Verklaring: ganglion cellen.
Oog naar occipitale lob
Het rechter (nasale) gezichtsveld komt links binnen,
linker (nasale) gezichtsveld komt rechts binnen.
Het temporale deel wordt aan dezelfde kant van de
hersenen verwerkt
De banen kruisen in de Chiasma Opticum.