Samenvatting
Education and Work
Bachelor Sociologie
UvA
Inleiding................................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 1 – Getting in.......................................................................................................... 8
Hoofdstuk 2 – Getting on.......................................................................................................10
Hoofdstuk 3 – Untangling the class pay gap.........................................................................11
Hoofdstuk 4 – Inside Elite Firms............................................................................................14
Hoofdstuk 5 – The Bank of Mum and Dad.............................................................................16
Hoofdstuk 6 – A Helping Hand..............................................................................................18
Hoofdstuk 7 – Fitting in..........................................................................................................20
Hoofdstuk 8 – View from the top...........................................................................................23
Hoofdstuk 9 – Self-elimination...............................................................................................26
Hoofdstuk 10 – Class ceilings: A new approach to social mobility.........................................27
,Hoofdstuk 11 – Conclusie.....................................................................................................31
Epiloog: 10 manieren om het klassenplafond te doorbreken.................................................34
Achievement Inequality and the Institutional Structure of Educational Systems: A
Comparative Perspective......................................................................................................37
The Forms of Capital.............................................................................................................43
The Contradictions of Inheritance..........................................................................................45
French Students and Their Relation to Culture.....................................................................46
Improving Academic Outcomes for Disadvantaged Students: Scaling Up Individualized
Tutorials................................................................................................................................ 49
School alienation – Theoretical approaches and educational research.................................54
Survival of the Nurtured.........................................................................................................59
Credentials, Signals, and Screens: Explaining the Relationship Between Schooling Job
Assignment........................................................................................................................... 65
From school to work – A Comparative Study of Educational Qualifications and Occupational
Destinations.......................................................................................................................... 74
Occupational Closure and Wage Inequality in Germany and the United Kingdom................79
The Risk of Automation for Jobs in OECD Countries: A Comparative Analysis.....................85
Vocational Education and Employment over the Life Cycle...................................................86
Hoorcollege 1 – From origin to education across countries...................................................89
Hoorcollege 2 - Sociale reproductie in het onderwijs.............................................................92
Hoorcollege 3 - Ongelijkheid verminderende onderwijsprogramma's....................................94
Hoorcollege 4 - Overgang van school naar werk...................................................................99
Hoorcollege 5 - Toegang tot de arbeidsmarkt.....................................................................103
Hoorcollege 6 – Veranderende arbeidsmarkten..................................................................109
This course will delve into the following empirical questions:
- What are the (distributions of) power resources that really make a difference in
contemporary worlds of schooling and work?
- What does the growing importance of education in societies characterized by
knowledge-based economics mean for levels of inequality by social class, migration
background, and gender?
- What does it mean for contemporary society to have a well-educated population and
workforce, and how can these goals best be achieved?
- Why are education and skills in general so important?
- Has education become more important for placement in the workforce then it was the
past decades (to different degrees in different countries)?
2
, - Do societies differ in how they create a workforce that has (what are considered)
relevant skills for today and tomorrow?
- What are the future challenges of school-to-work trajectories on an individual,
organizational and societal level?
This course is designed to help students:
- Understand from micro- and macro-level perspectives the changing role of education
in relation to labour markets and worlds of work;
- To engage critically with theories about how school-to-work trajectories play out
through various types of institutional settings;
- Understand education from the perspective of inequalities between different social
groups;
- Be able to engage with contemporary issues in the public debate in relation to
contrasting (yet perhaps also compatible) theories and empirical findings;
- Be able to understand and critically assess existing empirical findings on education
and work, from various methodological approaches;
- Gain experience based on carrying out sociological research consolidating and
extending qualitative or quantitative skills.
3
,The Class Ceiling: Why it Pays to be Privileged
Friedman & Laurison
Inleiding
In westerse culturen is het idee van "meritocratische" prestaties
lang verheerlijkt geweest. Zoals Max Weber al in 1915 beweerde,
‘De fortuinlijke man is zelden tevreden met het feit fortuinlijk te zijn. Bovendien moet hij
weten dat hij recht heeft op zijn geluk. Hij wil ervan overtuigd zijn dat hij het "verdient", en
vooral, dat hij het verdient in vergelijking met anderen ... geluk wil dus legitiem geluk zijn.’
In dit boek bestrijden wij echter de overtuiging dat succes in eliteberoepen eenvoudigweg
een kwestie is van "legitiem fortuin". In plaats daarvan tonen we aan dat niet alleen degenen
die het meest verdienen, en die de top bereiken, onevenredig uit bevoorrechte milieus
komen, maar dat hun succes niet kan worden verklaard door 'verdienste' alleen. In plaats
daarvan brengen we een aantal verborgen mechanismen aan het licht die hen vooruit
stuwen, en die mensen uit minder bevoorrechte milieus voorblijven.
In dit inleidende hoofdstuk schetsen we de belangrijkste argumenten die in dit boek naar
voren worden gebracht. Maar eerst moeten we de politieke en sociologische context van ons
onderzoek schetsen - waar komen de vragen vandaan die aan dit project ten grondslag
liggen, en waarom zijn ze van belang?
De (voortijdige) dood van de klasse
In de jaren tachtig en negentig stonden tal van politici en academici in de rij om 'het einde
van de klasse' te verkondigen. Klassen werden gezien als een teken van overgeërfde sociale
verdeeldheid en hadden geen plaats meer in de hedendaagse wereld. Zoals Tony Blair in
1999 beroemde uitspraak deed: "De klassenstrijd is voorbij. Maar de strijd voor echte
gelijkheid is nog maar net begonnen. Ulrich Beck en anderen als Anthony Giddens
kondigden de opkomst aan van een nieuwe postmoderne wereldorde, gebaseerd op
'individualisering'. Centraal daarbij stond de stelling dat wijdverbreide sociale veranderingen
ons hadden bevrijd van "historisch voorgeschreven sociale vormen en verplichtingen" zoals
klasse, en ons in plaats daarvan hadden gekatapulteerd naar een meer individueel
georiënteerd tijdperk waarin we onze eigen biografieën "moeten produceren, ensceneren en
in elkaar moeten knutselen". Een van de belangrijkste veronderstellingen die het 'einde van
de klasse'-verhaal voedden, was dat we een transformatief tijdperk van sociale mobiliteit
beleefden. In het verlengde hiervan was er ook een sterke toename van het aantal mensen
uit arbeidersmilieus dat een opwaartse mobiliteit naar het management en de vrije beroepen
ervoer.
John Goldthorpe toonde aan dat, hoewel er zeker een stijging was van het absolute
aantal mensen met opwaartse mobiliteit, de relatieve kansen, of kansen, van iemand die
geboren is in een arbeidersgezin om door te dringen tot de vrije beroepen (vóór iemand met
een bevoorrechte achtergrond) gedurende de gehele 20e eeuw constant laag bleven.
Niettemin waren de verschuivingen in de absolute mobiliteit van groot belang voor de
perceptie van openheid. Velen zagen of kenden anderen die opwaartse mobiliteit hadden
ervaren, en dit voedde het gevoel dat de oude mechanismen van klassenreproductie
geleidelijk aan het ontrafelen waren. Deze naoorlogse uitbreiding van de 'ruimte aan de top'
viel ook samen met een periode van afnemende, en historisch lage, inkomensongelijkheid.
Maar langzamerhand verdwenen zowel de toename in absolute mobiliteit als
4
, inkomensgelijkheid af. Veel van het ogenschijnlijke succes was gebaseerd op de
eenmalige beloningen die mogelijk waren geworden door deregulering en de verkoop van
overheidsactiva, en niet zozeer door de aanhoudende productiviteitsgroei die de voordelen
op langere termijn van de naoorlogse decennia veiligstelde. Intussen waren het vooral de
mensen aan de onderkant van de sociale hiërarchie die het meest te lijden hadden onder
bezuinigingen op de overheidsuitgaven.
Sociale mobiliteit en de politiek van ongelijkheid
Tegen de achtergrond van de toenemende ongelijkheid en de groeiende onrust die daardoor
onder de bevolking is ontstaan, is sociale mobiliteit het belangrijkste retorische instrument
geworden waarmee politici hun reactie ensceneren. Maar de realiteit is dat er geen grote
veranderingen zijn opgetreden in de algemene mobiliteitspercentages, hoe die ook worden
gemeten. Waarom wordt de retoriek van de sociale mobiliteit dan zo vaak gebruikt in
discussies over ongelijkheid? Welnu, een groot deel van de reden is dat het onderwerp
sociale mobiliteit rechtstreeks verband houdt met het bredere principe van billijkheid. Als
sommige mensen meer kans hebben dan anderen om de meest gewaardeerde banen te
krijgen, ongeacht of ze de meest bekwame zijn of het hardst werken, zullen de meeste
mensen het ermee eens zijn dat dit oneerlijk is.
Lange tijd was de dominante politieke opvatting dat economische ongelijkheid niet
noodzakelijk een probleem hoeft te zijn, zolang er maar gelijke kansen zijn. Als mensen met
verschillende achtergronden gelijke toegang hebben tot de meest aantrekkelijke banen en de
hoogste inkomens, is elke ongelijkheid in uitkomst die daaruit voortvloeit aanvaardbaar en
mogelijk zelfs wenselijk (aangezien hogere beloningen de meest bekwame mensen zouden
moeten motiveren om de meest aantrekkelijke banen te zoeken). In deze optiek is sociale
mobiliteit dan ook een belangrijk middel om ongelijkheid te rechtvaardigen, door ongelijkheid
te voorzien van wat Goldthorpe "meritocratische legitimiteit" heeft genoemd. Er zijn echter
ook veel politici - vooral ter linkerzijde, maar ook enkele ter rechterzijde - die in toenemende
mate het argument naar voren brengen dat hoe rechtvaardig mensen ook toegang hebben
tot banen, er geen reden is dat de ene persoon miljoenen verdient terwijl anderen
rondkomen van tienduizend of minder.
Eerlijke toegang tot de top
Het is misschien niet verwonderlijk, gezien de raakvlakken tussen deze twee ideologische
richtingen, dat de meest politiek krachtige dimensie van sociale mobiliteit meestal de sociale
afsluiting aan de top is, en met name binnen eliteberoepen.
In het midden van de 20e eeuw bestond er een zeer levendige sociologische traditie
om de sociale samenstelling van elites te ondervragen. Maar vanaf de jaren tachtig werd
deze 'sociologie van het rekruteren van elites' overschaduwd door onderzoekers die meer
geïnteresseerd waren in het kijken naar bredere patronen van sociale mobiliteit binnen de
klassenstructuur. Deze benadering, die voor het eerst werd bepleit door Goldthorpe maar nu
door mobiliteitsonderzoekers over de hele wereld als standaard wordt gehanteerd, gaat uit
van het aggregeren van individuele beroepen tot 'grote' sociale klassen. Van hieruit kunnen
onderzoekers dan de klasse van herkomst van mensen (in termen van het beroep van hun
ouders) vergelijken met hun klasse van bestemming (in termen van hun eigen beroep) en de
beweging of mobiliteit daartussen meten. Dit is uiteraard een essentieel platform voor
analyse.
Toch zijn er ook grote leemten in onze kennis ontstaan. We weten met name weinig
over hoe open of gesloten verschillende eliteberoepen zijn, en dus ook niet precies waar op
de arbeidsmarkt de elitereproductie plaatsvindt.
5
, Herkomst en bestemming in het hedendaagse Groot-Brittannië
Om de achtergrond van onze analyse te schetsen, is het eerst van belang de
basisarchitectuur van de sociale mobiliteit in Groot-Brittannië toe te lichten. Temidden van de
maalstroom van politieke slogans en technocratische debatten over mobiliteitscijfers wordt
dit fundamentele empirische beeld vaak over het hoofd gezien: hoeveel mensen werken er
eigenlijk in de eliteberoepen van Groot-Brittannië, en wat is hun klasseoorsprong?
De conclusie is dat mensen uit de hogere middenklasse ongeveer 6,5 keer zoveel
kans hebben op een elitebaan als mensen uit de arbeidersklasse. Afkomst hangt met andere
woorden nog steeds sterk samen met bestemming in het hedendaagse Groot-Brittannië.
Bourdieu en de londse schaduw van klasse-afkomst
Om deze mobiliteitspatronen te kunnen begrijpen, moeten we begrijpen wat klasse-afkomst
betekent en hoe die van belang is. Tot nu toe hebben we een tamelijk beperkte definitie van
klasse-herkomst gehanteerd, waarbij we kijken naar wat iemands voornaamste kostwinner
was en dit beroep vervolgens in een classificatie van sociaaleconomische klassen plaatsen.
In dit boek gebruiken we dit soort maatstaven om grotendeels pragmatische redenen. Wij
denken dat beroep waarschijnlijk de beste benadering is die we hebben voor klasse-
oorsprong, het enige stukje informatie dat op zichzelf het meest zegt over de waarschijnlijke
sociaaleconomische omstandigheden die de opvoeding van een persoon hebben
gekenmerkt. Toch is beroep voor ons niet meer dan dat, een benadering van klasse. Onze
eigen benadering van klasse, en vooral van klasse-oorsprong, is sterk beïnvloed door het
werk van de Franse socioloog Pierre Bourdieu.
Volgens Bourdieu wordt onze klasse bepaald door de drie primaire vormen van
kapitaal die onze ouders bezitten: economisch kapitaal (rijkdom en inkomen), cultureel
kapitaal (onderwijsdiploma's en het bezit van legitieme kennis, vaardigheden en smaken) en
sociaal kapitaal (waardevolle sociale connecties en vriendschappen).
De erfenis van cultureel kapitaal is complexer. De materiële rijkdom van de opgeleide
hogere middenklasse, aldus Bourdieu, verschaft hen een zekere afstand tot de economische
noodzaak, die vervolgens sterk tot uiting komt in de manier waarop zij hun kinderen
socialiseren. In het bijzonder brengen zij een bepaalde 'habitus' bij - een reeks disposities die
organiseert hoe hun kinderen de wereld om hen heen begrijpen en zich daartoe verhouden.
Sommige van deze disposities zijn belichaamd; ze komen tot uiting in specifieke manieren
van lichamelijk gedrag, zoals accent, stembuiging, gebaren en lichaamshouding, maar ook in
kledingstijlen, etiquette en omgangsvormen. Maar misschien het belangrijkst is de manier
waarop bevoorrechte ouders zich in de vroege kinderjaren een neiging inprenten tot wat
Bourdieu 'symbolisch meesterschap' noemt. Dit omvat een bepaalde wijze van
taalgebruik, met inbegrip van een uitgebreide woordenschat en een "correcte" grammatica,
een algemene vertrouwdheid met abstractie en theoretische ideeën, en ook een bepaalde
onthechte, esthetische gerichtheid op cultuur en smaak. Voor Bourdieu is het belang van
deze esthetische instelling, evenals van andere aspecten van symbolisch meesterschap en
belichaming die samenhangen met een bevoorrechte opvoeding, dat zij de neiging hebben
(mis)erkend te worden als legitiem in het sociale leven. Zij vormen slechts één - in Bourdieu's
ogen tamelijk willekeurige - manier om de wereld te kennen. Toch wordt er vaak een hoge
waarde aan toegekend en fungeren ze als signalen van culturele betekenis. Het is veel
moeilijker om de intergenerationele overdracht van cultureel kapitaal te detecteren, en
daarom zijn we geneigd om het in het dagelijks leven (verkeerd) te lezen als een signaal van
iemands 'natuurlijke' verfijning (dat hij bijvoorbeeld een 'oog voor mode' of een 'verfijnde
smaak' heeft), of zelfs van zijn aangeboren intelligentie. Met andere woorden, door
simpelweg hun smaak of mening te uiten, kunnen bevoorrechten hun belichaamd cultureel
kapitaal in meerdere settings verzilveren.
6